ECLI:NL:RBROT:2024:7113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10-083619-24 en 10-299626-23 / TUL VV: 10-126627-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor openlijke geweldpleging en diefstal met geweld in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van openlijke geweldpleging en diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 2005, werd onder parketnummer 10-083619-24 primair beschuldigd van openlijk geweld in vereniging tegen meerdere personen, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Dit geweld vond plaats op 9 maart 2024 aan het Hofplein in Rotterdam. Subsidiair werd de verdachte beschuldigd van mishandeling. Onder parketnummer 10-299626-23 werd de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld en openlijke geweldpleging op metrostation Zuidplein op 23 augustus 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld, wat leidde tot collectief geweld tegen de slachtoffers. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en verlengde de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld, en dat de feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers hebben gemaakt, wat gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10-083619-24 en 10-299626-23
Parketnummer vordering TUL VV: 10-126627-23
Datum zitting: 21 juni 2024
Datum uitspraak: 5 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:

[verdachte 1] ,

geboren in [geboorteplaats] , [geboortedatum 1] 2005, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] , raadsman T. Sönmez, advocaat in Rotterdam.
Officier van justitie: mr. R.J.E. Planken

Beschuldiging

De verdachte wordt onder parketnummer 10-083619-24 primair beschuldigd van openlijk geweld in vereniging tegen een aantal personen met letsel als gevolg en tegen een bril en subsidiair van mishandeling van die personen. Onder parketnummer 10-299626-23 wordt de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld (feit 1) en van openlijk geweld in vereniging tegen een persoon (feit 2). De volledige tenlastelegging houdt in dat de verdachte:
Onder parketnummer 10-083619-24
primair
op of omstreeks 9 maart 2024 te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan het Hofplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/ of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
  • personen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] door meermaals op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, meermaals op/tegen het lichaam te trappen, meermaals te duwen ten gevolge waarvan zij ten val kwamen, en/of met kracht in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] , althans een persoon, te schoppen, en/of
  • een goed, te weten een bril, door een bril van het gezicht van [slachtoffer 1] af te pakken, op de grond te laten vallen en/ of op de bril te trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten wonden boven de lip en/ of aan de pink en/ of knieën, althans het lichaam, en/ of een gekneusde hand voor [slachtoffer 3] en/of wonden aan de ellenbogen, knieën, op de neus en naast de neus en/ of bij de duim, althans het lichaam en/of een afgebroken tand voor [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad.
subsidiair
op of omstreeks 9 maart 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft mishandeld door voornoemde personen meermaals op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, meermaals op/tegen het lichaam te trappen, meermaals te duwen ten gevolge waarvan zij ten val kwamen, en/of met kracht in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] , althans een persoon, te schoppen.
Onder parketnummer 10-299626-23 (gewijzigd ter terechtzitting)
Feit 1
hij op of omstreeks 23 augustus 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 8] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 8]
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam, te slaan en/of schoppen en/of
  • met kracht vast te pakken/grijpen en/of
  • met kracht tegen het lichaam [slachtoffer 8] te duwen.
Feit 2hij op of omstreeks 23 augustus 2023 te Rotterdam, openlijk, te weten, op metrostation Zuidplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 8] , door die [slachtoffer 8]
  • meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam, te slaan en/of schoppen en/of
  • met kracht vast te pakken/grijpen en/of
  • met kracht tegen het lichaam te duwen.

Bewijs

Vordering officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primaire feit (onder 10-083619-24) en de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten (onder 10-299626-23) kunnen worden bewezen.
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
10-083619-24
op 9 maart 2024 te Rotterdam, openlijk, aan het Hofplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] door meermaals tegen het hoofd en het lichaam te slaan, meermaals tegen het lichaam te trappen en met kracht in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] te schoppen.
10-299626-23
Feit 1
hij op 23 augustus 2023 te Rotterdam, een telefoon, die aan [slachtoffer 8] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 2.
hij op 23 augustus 2023 te Rotterdam, openlijk, te weten, op metrostation Zuidplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 8] , door die [slachtoffer 8]
  • tegen het hoofd of het lichaam, te slaan en schoppen en
  • met kracht vast te pakken en
  • met kracht tegen het lichaam te duwen.
Bewijsoverweging feit onder 10-083619-24
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking zodat het ‘in vereniging’ plegen niet kan worden gekwalificeerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat niet goed vastgesteld kan worden door welk geweld van welke specifieke verdachte de letsels zijn ontstaan. Zij verzoekt om die reden de verdachte partieel vrij te spreken van het lichamelijk letsel dat hij volgens de tenlastelegging zou hebben veroorzaakt.
Oordeel rechtbank
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt door elkaar over en weer te helpen en ‘in te springen’ in het gevecht. Door de groep, waarvan de verdachte deel uitmaakte, is collectief geweld gepleegd tegen de aangevers. De verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan dit openlijk geweld door meerdere geweldshandelingen te verrichten. Niet is vast te stellen welke letsels verdachte bij welk slachtoffer heeft veroorzaakt.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring en de bewijsoverweging steunen op de inhoud van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring voor feit 2 (onder 10-299626-23) steunt op de hieronder opgesomde bewijsmiddelen, omdat de verdachte het feit heeft bekend en er geen verweer tot vrijspraak is gevoerd.
Bewijsmiddelen
10-083619-24
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 21 juni 2024
Ik was inderdaad bij de loempiakraam aan het Hofplein. Ik zag de persoon waarmee ik was neervallen en dat er een paar mensen dreigend op hem afliepen. Ik dacht: ik moet hem bijstaan. Ik zie mijzelf op de camerabeelden. Ik ben inderdaad de langste jongen met een pet op. Het klopt dat ik fout zit en geweld heb gebruikt.
2.
Het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant 1] van 10 maart 2024 [1]
De camera stond gericht op de loempiakraam aan het Hofplein. Het beeldbestand begint op 05.20 uur 9 maart 2024 tot 05.45 uur 9 maart 2024. Ik zag drie verdachten.
Verdachte 1 is genaamd: [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 in [geboorteplaats] . Verdachte 2 is genaamd [verdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 in [geboorteplaats] .
Ik zag dat er een worsteling ontstond tussen [verdachte 1] , slachtoffer 1 en omstanders. Ik zag dat [verdachte 1] met grove bewegingen klappen uitdeelde met zijn vuist. In de tijd dat [verdachte 1] bezig was met het hierboven genoemde, zag ik dat [verdachte 2] een omstander sloeg. Terwijl [verdachte 2] even uit de menigte liep, zag ik dat [verdachte 1] nog midden in de groep stond. Ik zag dat [verdachte 1] , slachtoffer 3 trapte met zijn rechterbeen en vervolgens direct een stoot gaf in het gezicht van slachtoffer 3. Ik zag dat [verdachte 1] dichter bij slachtoffer 4 ging staan en hem met zijn linker vuist sloeg. Ik zag dat slachtoffer 4 opstond en richting [verdachte 1] liep. Ik zag dat [verdachte 2] aan kwam rennen en ik zag dat
[verdachte 2] , slachtoffer 4 een stoot gaf. Ik zag dat slachtoffer 2 direct naar [verdachte 2] liep, op het moment dat slachtoffer 4 op de grond viel. Ik zag dat [verdachte 2] direct met zijn linkerhand een stoot gaf op het gezicht van slachtoffer 2. Ik zag dat [verdachte 2] naar slachtoffer 4 liep. Ik zag dat [verdachte 2] slachtoffer 4 op het gezicht sloeg.
3.
Aangifte van [slachtoffer 1] van 9 maart 2024 [2]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar aan het Hofplein te Rotterdam. Er ontstond een korte worsteling. Hij gaf mij een paar vuistslagen, waarvan er een op mijn voorhoofd. Vervolgens kreeg ik een klap in mijn linkerzij.
4.
Aangifte van [slachtoffer 2] van 9 maart 2024 [3]
Op 9 maart 2024 bevond ik mij aan het Hofplein te Rotterdam vlak bij de bekende loempiakraam. Ik was daar met familie en vrienden. Ik zag dat [voornaam slachtoffer 1] man 1 van zich afduwde. Ik zag en voelde dat ik door drie gasten op de grond werd geslagen. Ik kan mij herinneren dat een van de drie mannen mij een harde klap in mijn gezicht gaf. Ik voelde dat er tegen mijn lichaam werd geschopt.
5.
Aangifte van [slachtoffer 3] van 9 maart 2024 [4]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar te Rotterdam. Ik voelde ineens een harde klap.
6.
Aangifte van [slachtoffer 4] van 9 maart 2024 [5]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar aan het Hofplein te Rotterdam. Ik zag dat jongen 1 mijn nichtje een vuistslag tegen het hoofd gaf. Ik zag dat jongen 2 uit het niets mij een vuistslag gaf op mijn rechterkaak. Ik zag dat jongen 2 mij meerdere vuistslagen op mijn gezicht gaf. Ik voelde dat deze op mijn neus en op mijn lip terechtkwamen.
7.
Aangifte van [slachtoffer 5] van 9 maart 2024 [6]
Op 9 maart 2024 stond ik met familie en vrienden bij de loempiakar aan het Hofplein te Rotterdam. Ineens uit het niets, zag ik twee neven en mijn zus ruzie maken met twee jongens. Toen kreeg ik, uit het niets, vol een vuist in mijn gezicht. Ik werd hierbij vol geraakt boven mijn rechteroog.
8.
Aangifte van [slachtoffer 7] van 9 maart 2024 [7]
Ik was op 9 maart 2024 bij de loempiakraam met mijn vriend en familieleden. Ik zag dat [voornaam slachtoffer 1] toen in gevecht raakte met een jongen. Ikzelf heb meerdere blauwe plekken op mijn onderarmen en een hele dikke plek op mijn rug aan de rechterzijde. Dat letsel komt omdat ik mijn armen heb gebruikt om slagen en stoten van die ‘tegenpartij’ te blokken en om het gevecht tussen die jongens en [voornaam slachtoffer 1] te stoppen.
Onder 10-299626-23
Feit 1
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 21 juni 2024
Op 23 augustus was ik in Rotterdam op het Zuidplein. Ik had een gele jas aan. De telefoon viel uit de broekzak van de jongen. Ik pakte de telefoon gelijk op en ging door.
2.
Aangifte van [slachtoffer 8] van 23 augustus 2023 [8]
Op 23 augustus 2023 ging ik naar Zuidplein. Ik zag een groep van vier personen aankomen vanaf de bussen aan de bovenzijde van het Metroplein. Ik zag dat de jongen, met de gele jas, zijn vuist balde en deze vuist in de richting van mijn hoofd bewoog. Door de schrik van de klap stapte ik snel naar achter en zag ik dat mijn telefoon uit mijn rechterbroekzak viel. Ik zag dat de jongen die mij had geslagen mijn telefoon oppakte en wegliep.
3.
Het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant 2] van 30 oktober 2023 [9]
Ik zag dat er op 23 augustus 2023 om ongeveer 14:16:19 uur onder andere een persoon
in met een geelgekleurd T-shirt in beeld kwam. Deze persoon zal vanaf nu worden aangeduid met verdachte 1.
Ik zag dat verdachte 1 naar de man op de grond trapte. Ik zag dat er een voorwerp uit de zak van de jongen op de grond viel. Ik zag dat de jongen terug op de grond viel. Ik zag dat de jongen hierna weer omhoog kwam. Ik zag dat de jongen een beweging richting de grond maakte, wat leek alsof deze het voorwerp wat op de grond lag wilde oprapen. Ik zag dat dit voorwerp op een telefoon leek. Ik zag dat verdachte 1 het voorwerp, gelijkend op een telefoon, met zijn linkerhand van de grond opraapte. Onbekend waar hij de telefoon heeft gelaten, alleen waren korte na het oprapen beide handen van de verdachte leeg.
Feit 2

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 21 juni 2024

2. Aangifte van [slachtoffer 8] van 23 augustus 2023 [10]
3. Het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant 2] van 30 oktober 2023 [11]

Verboden gedraging en strafbaarheid

Kwalificatie
10-083619-24
(primair) openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
10-299626-23
Feit 1
diefstal
Feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Strafbaarheid feit en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Straf

Vooraf
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht en het meewerken aan dagbesteding, met een proeftijd van 2 jaren.
Oordeel rechtbank
Gepleegde feiten
De verdachte en de medeverdachten hebben zich na een avond in het centrum van Rotterdam ernstig misdragen bij de befaamde loempiakraam aan het Hofplein. Zij hebben buitensporig geweld gebruikt tegen de slachtoffers. Zij hebben de slachtoffers meerdere keren geschopt en geslagen waardoor meerdere slachtoffers letsel hebben opgelopen. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een telefoon en openlijke geweldpleging op metrostation Zuidplein. Door zich schuldig te maken aan deze forse (gewelds)feiten heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en andere personen die op dat moment bij de loempiakraam en op het metrostation aanwezig waren.
Persoon verdachte
Uit zijn strafblad van 21 mei 2024 blijkt dat de verdachte in 2023 door de meervoudige kamer en in 2022 door de kinderrechter is veroordeeld voor (onder andere) openlijke geweldpleging. Dit zal in negatieve zin worden meegewogen in de strafoplegging.
De rechtbank ziet in het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 12 juni 2024 en het verhandelde op zitting aanleiding het advies tot toepassing van het volwassenenstrafrecht over te nemen. De reclassering heeft voorts aangegeven dat de verdachte reeds onder toezicht van de
reclassering staat en een behandelverplichting heeft in de zaak met parketnummer 10-126627-23.
Straf
De ernst van de feiten rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening is gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten voor deze delicten, maar de context van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zijn in strafverhogende zin meegewogen. Ook is gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De bijzondere voorwaarden, zoals geëist, lopen door in het kader van de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf onder parketnummer 10-126627-23. Daarmee kan de verdachte zijn toezicht en behandeling voortzetten.
Conclusie
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 5 maanden met aftrek van voorarrest.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 36f, 57, 141, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen benadeelde partijen

Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] (bijgestaan door mr. G. Grujić), [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (bijgestaan door mr. L. da Silva) [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] , allen ter zake van het ten laste gelegde feit. Bij de beoordeling wordt nader ingegaan op de vorderingen.
Standpunten officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft overwegend geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen. De verdediging heeft overwegend geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Bij de beoordeling wordt nader ingegaan op het verweer.
Beoordeling
Leidt het late tijdstip van voeging tot niet-ontvankelijkheid?
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] kort voorafgaand aan of op de dag van de zitting zijn ingediend. Met de verdediging acht de rechtbank dit late moment van voeging onwenselijk, in het licht van een behoorlijke zaaksvoorbereiding en ‘equality of arms’. Dat geldt temeer nu de zittingsdatum begin mei 2024 al aan de benadeelde partijen bekend is gemaakt. De rechtbank kijkt daarom kritisch naar het moment van voeging, ondanks het bepaalde in artikel 51g lid 3 Sv. Bij die beoordeling weegt zij ook de complexiteit van de vorderingen mee. Dat laatste leidt er in deze zaak toe dat de rechtbank, anders dan door de verdediging is geconcludeerd, de benadeelde partijen zal ontvangen in hun vorderingen.
De gevorderde immateriële schadevergoeding – algemeen
De benadeelde partijen maken ieder aanspraak op vergoeding van immateriële schade, nu zij lichamelijk letsel hebben opgelopen en op andere wijze in de persoon zijn aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier vaststaat dat door de openlijke geweldpleging aan alle benadeelde partijen rechtstreeks lichamelijk letsel is toegebracht. Zij zal daarom hierna per persoon een bedrag aan immateriële schadevergoeding vaststellen.
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 21.400,11 en € 750,- (buitengerechtelijke kosten) aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en vergoeding van de proceskosten conform het liquidatietarief.
Op grond van de vordering en het dossier is vast komen te staan dat [slachtoffer 2] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. De rechtbank acht de volgende schadeposten, als niet of onvoldoende weersproken en voldoende onderbouwd, voor toewijzing vatbaar:
  • de beschadigde kleding, € 288,13;
  • de reiskosten, € 165,09;
  • het ziekenhuisdaggeld, € 70;
  • de medische kosten en hulpmiddelen, waaronder tien fysiotherapiebehandelingen, (€ 385,- + € 450,- + € 44,95 + € 15,68 + € 50 = ) € 945,63;
  • een deel van de jaarlijkse contributie voor padel, € 95,50.
Gelet op de letselinformatie (zie ook hierna) zal de rechtbank voor de posten huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging het toe te wijzen bedrag berekenen over een periode van zes weken. Daarbij wordt op basis van hetgeen de benadeelde partij heeft aangevoerd de mate waarin hij vóór het letsel een bijdrage in het huishouden leverde, vastgesteld op 25% en het aantal uren verzorging per week op 7. De rechtbank zal de post huishoudelijke hulp toewijzen tot een bedrag van (6 weken x € 354,- x 0,25 = ) € 531,- en de verzorgingskosten voor (6 weken x 7 uren x € 22,98 = ) € 965,16.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de overige gevorderde schadevergoeding, ook die wegens studievertraging, verlies aan verdienvermogen en twee maanden extra fysiotherapie, geldt dat de verschuldigdheid en omvang van deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Datzelfde geldt voor de gevorderde vergoeding aan buitengerechtelijke kosten, nu onvoldoende is onderbouwd op grond waarvan deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, gelet op het bepaalde in artikel 6:96 lid 3 Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het letsel van [slachtoffer 2] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit een gebroken neus en elleboog en snij- en schaafwonden, met een geschatte genezingsduur van zes weken. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat ook hier geldt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De slotsom is dat de verdachte de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van € 5.560,51, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hierna vermeld.
Vordering [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een vergoeding van € 436,81 of € 492,10 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 5] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van (€ 85,18 + € 375,- = ) € 460,18.
Het letsel van [slachtoffer 5] als gevolg van de openlijke geweldpleging, zoals dat op grond van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld, bestaat uit kneuzingen en een hersenschudding (zonder ziekenhuisopname), met een geschatte genezingsduur van 1 tot 2 weken. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een vergoeding van € 206,- aan materiële schade en een vergoeding van € 950,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is niet vast komen te staan dat de schade aan het horloge, waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het letsel van [slachtoffer 3] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit kneuzingen en schaafwonden, met een geschatte genezingsduur van 1 week. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat ook hier geldt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een vergoeding van € 40,- aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade (waaronder, zo begrijpt de rechtbank, een bedrag van € 550,89 aan materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 7] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd voor zover die ziet op de schade aan de schoenen en de kosten voor de huisartsenpost en zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van (€ 40,- + € 175,89 = ) € 215,89.
Het fysieke letsel van [slachtoffer 7] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat uit bloeduitstortingen en een – niet verder beschreven – wond op de voet, met een geschatte genezingsduur van 1 tot 2 weken. Het geestelijke letsel bestaat uit angst en herbelevingen, waarvoor zij hulp krijgt. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een vergoeding van € 35,28 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van de vordering en de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 4] rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Het letsel van [slachtoffer 4] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit kneuzingen, schaafwonden en een gebroken tand, met een geschatte genezingsduur van 1 tot 2 weken. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht, zodat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 1.395,- aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In de zaak van de verdachte [verdachte 1] heeft [slachtoffer 1] geen rechtstreeks materiële schade geleden door de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging.
Het letsel van [slachtoffer 1] als gevolg van de openlijke geweldpleging bestaat onder meer uit diverse kneuzingen. Op basis hiervan zal de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is de vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor alle vorderingen: hoofdelijkheid, rente, kosten en schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte de openlijke geweldpleging ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat de verdachte, indien en voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partijen betaalt, dat deel van de schadevergoeding niet meer hoeft te betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024.
Nu de vorderingen van de benadeelde partij deels zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die zij hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Ten aanzien van [slachtoffer 2] zal de rechtbank, zoals gevorderd, de verdachte veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, tot op heden begroot op (€ 508 x 2 punten = ) € 1.016,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tot slot wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Vordering tenuitvoerlegging (10-126627-23)

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 15 september 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van openlijke geweldpleging en het meermalen wederrechtelijk verblijven op een haventerrein veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 14 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 30 september 2023.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen zodat een gevangenisstraf van 4 weken resteert.
De raadsman heeft verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen en het restant om te zetten in een taakstraf.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit (onder parketnummer 10-083619-24) is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

Beslissingen

De rechtbank:
1. verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit onder 10-083619-24 en de feiten onder 10-299626-23, zoals dit hiervoor is omschreven, heeft begaan en verklaart niet bewezen wat meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
2. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
3. verklaart de verdachte strafbaar;
4. veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maandenen beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
5. heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
6. veroordeelt de verdachte
6.1
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 5.560,51 (zegge: vijfduizend vijfhonderdzestig euro en eenenvijftig eurocent), bestaande uit € 3.060,51 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.2
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 5], te betalen een bedrag van
€ 960,18 (zegge: negenhonderdzestig euro en achttien eurocent), bestaande uit € 460,18 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.3
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van
€ 500,-(
zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.4
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 7], te betalen een bedrag van
€ 965,89 (zegge: negenhonderdvijfenzestig euro en negenentachtig eurocent), bestaande uit € 215,89 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.5
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4], te betalen een bedrag van
€ 535,28 (zegge: vijfhonderdvijfendertig euro en achtentwintig eurocent), bestaande uit € 35,28 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.6.
hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.7
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
6.8
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, conform het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven tot op heden begroot op € 1.016,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
7. legt aan de verdachte op
7.1
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]te betalen
€ 5.560,51(hoofdsom,
zegge: vijfduizend vijfhonderdzestig euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 62 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.2
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 5]te betalen
€ 960,18(hoofdsom,
zegge: negenhonderdzestig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 19 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.3
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 3]te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.4
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 7]te betalen
€ 965,89(hoofdsom,
zegge: negenhonderdvijfenzestig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 19 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.5
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 4]te betalen
€ 535,28(hoofdsom, zegge:
vijfhonderdvijfendertig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.6
de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 1]te betalen
€ 500,-(hoofdsom, zegge:
vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat als volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
7.7.
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, ook geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd;
8. verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 15 september 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met
1 (één) jaar(parketnummer 10-126627-23).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
mrs. I. Tillema en C.J.L. van Dam rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de zitting van 5 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[nummer proces-verbaal 1] , pagina’s 19 t/m 23.
2.[nummer proces-verbaal 2] , pagina’s 39 t/m 42.
3.[nummer proces-verbaal 3] , pagina’s 31 t/m 34.
4.[nummer proces-verbaal 5] , pagina’s 29 t/m 30.
5.[nummer proces-verbaal 6] , pagina’s 47 t/m 50.
6.[nummer proces-verbaal 7] , pagina’s 35 t/m 38.
7.[nummer proces-verbaal 8] , pagina’s 24 t/m 28.
8.[nummer proces-verbaal 9] , pagina 10 t/m 12.
9.[nummer proces-verbaal 10] , pagina 47 t/m 57.
10.[nummer proces-verbaal 11] , pagina 10 t/m 12.
11.[nummer proces-verbaal 12] , pagina 47 t/m 57.