ECLI:NL:RBROT:2024:7109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10724866 CV EXPL 23-26596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden bij parkeeraccommodatie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2024, staat de vraag centraal of de gedaagde nog een bedrag aan Q-Park Operations Netherlands B.V. moet betalen na het zogenaamde 'treintje rijden' in een parkeeraccommodatie. De eiser, Q-Park, stelt dat de gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van de algemene voorwaarden, specifiek artikel 5.7, en dat hij op basis van artikel 5.8 zowel het tarief voor een verloren kaart als een aanvullende schadevergoeding verschuldigd is. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis Q-Park de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de mogelijke oneerlijkheid van bepaalde artikelen in de algemene voorwaarden. Na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, concludeert de kantonrechter dat de bedingen in artikel 5.8 niet oneerlijk zijn, maar dat de schadevergoeding gematigd moet worden tot nihil. Dit is gebaseerd op het feit dat Q-Park niet alle relevante informatie in de dagvaarding heeft opgenomen en de gedaagde een consistent verweer heeft gevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde € 30,- moet betalen voor het verloren kaart tarief, maar dat de overige vorderingen van Q-Park worden afgewezen. Tevens wordt Q-Park veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 50,- worden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10724866 CV EXPL 23-26596
datum uitspraak: 26 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Q-Park Operations Netherlands B.V.,
vestigingsplaats: Maastricht,
eiseres,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Q-Park’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 1 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van Q-Park.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] nog een bedrag aan Q-Park moet betalen naar aanleiding van de omstandigheid dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’ in een parkeeraccommodatie van Q-Park en daarmee in strijd met de artikel 5.7 van de algemene voorwaarden (versie 12.2020) dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. De consequentie daarvan is volgens Q-Park dat [gedaagde] op grond van artikel 5.8 zowel het tarief verloren kaart als een aanvullende schadevergoeding aan haar verschuldigd is.
2.2.
In het tussenvonnis is Q-Park in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de mogelijke oneerlijkheid van de artikelen 5.6, 5.8, 7.5, 8.1, 8.2 en 8.3 van haar algemene voorwaarden, versie 12.2020 (hierna: de algemene voorwaarden) en de eventuele vernietiging van deze bedingen. Q-Park heeft vervolgens een akte genomen. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld op deze akte te reageren, maar heeft dat niet gedaan.
De uitkomst
2.3.
Q-Park wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en [gedaagde] moet nog € 30,- met rente aan Q-Park betalen. Hierna wordt toegelicht waarom.
Geen oneerlijk beding in artikel 5.8 van de algemene voorwaarden
2.4.
De in artikel 5.8 van de algemene voorwaarden bedongen schadevergoeding en de verschuldigdheid van het tarief verloren kaart zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet oneerlijk voor de consument zoals bedoeld in Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, omdat de hoogte daarvan in redelijke verhouding staat tot het belang van de Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend. Daarbij weegt mee hetgeen door Q-Park is gesteld over de beoogde preventieve en afschrikwekkende werking van de bedongen schadevergoeding, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers in en buiten de parkeergarage en de gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hoogte van de hierdoor door haar geleden schade.
De schadevergoeding wordt gematigd tot nihil
2.5.
Q-Park heeft de verweren van [gedaagde] niet in de dagvaarding vermeld, terwijl zij daartoe op grond van artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wel verplicht is. Pas tijdens de zitting heeft Q-Park, op uitdrukkelijk verzoek van de kantonrechter, de mailcorrespondentie tussen partijen in het geding gebracht. Uit het feit dat Q-Park bij dagvaarding het geschil niet in volle omvang zichtbaar heeft gemaakt, verbindt de kantonrechter de gevolgen die hij geraden acht. In dit geval heeft de kantonrechter deze omstandigheid meegewogen bij de beslissing om de schadevergoeding te matigen, zoals hierna aan de orde komt in 2.6.
2.6.
Uit de tijdens de zitting overgelegde e-mails blijkt dat [gedaagde] vanaf het eerste moment dat hij werd gesommeerd tot betaling over te gaan, een consistent verweer heeft gevoerd. Uit zijn verweer volgt dat [gedaagde] heeft geprobeerd om te betalen en vervolgens, toen dat niet lukte, op de hulpknop van de automaat heeft gedrukt. Dat wordt bevestigd op de door Q-Park tijdens de zitting overgelegde pagina uit het logboek van 2 juni 2023. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] tijdens het gesprek door een medewerker van Q-Park naar een andere betaalautomaat is verwezen. Bij deze automaat is de betaling van [gedaagde] wederom niet gelukt. Volgens Q-Park zou [gedaagde] daar niet meer om hulp hebben gevraagd terwijl hij dat wel had moeten doen. De lezing van [gedaagde] is echter dat hij weer op de hulpknop drukte, maar dat daar geen reactie op is gevolgd. Naar de kantonrechter begrijpt uit hetgeen Q-Park tijdens de zitting heeft aangevoerd, wordt een hulpvraag van een parkeerder alleen genoteerd in het logboek als er daadwerkelijk contact is gelegd met een medewerker. Dit ligt anders als de hulpknop wel door de parkeerder wordt ingedrukt, maar er vervolgens om wat voor reden dan ook geen contact volgt. Te denken valt bijvoorbeeld aan een storing of de omstandigheid dat er op dat moment geen medewerker van Q-Park beschikbaar is. Onder de gegeven omstandigheden en gelet op het consistente verweer van [gedaagde] gaat de kantonrechter ervan uit dat hij alles heeft gedaan wat van hem mocht worden verwacht om tot betaling over te gaan. In verband met de door [gedaagde] gestelde en ook onderbouwde spoed vanwege een afspraak in het ziekenhuis, wat door Q-Park niet is betwist, heeft hij de parkeergarage verlaten door achter iemand anders aan te rijden. Dat is op zich niet toegestaan en ook onwenselijk, maar onder de gegeven omstandigheden is het niet aan [gedaagde] te wijten dat hij tot deze handeling moest overgaan. Toepassing van het boetebeding zoals omschreven in artikel 5.8 van de algemene voorwaarden leidt in dit geval tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat [1] . De kantonrechter ziet in de hiervoor genoemde omstandigheden in samenhang bezien voldoende aanleiding om de schadevergoeding te matigen op grond van artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek, en wel tot nihil.
[gedaagde] moet € 30,- aan tarief verloren kaart betalen
2.7.
[gedaagde] moet op basis van de algemene voorwaarden het tarief voor een verloren kaart betalen, nu immers niet is gebleken wat de parkeerduur van [gedaagde] is geweest. . De kantonrechter stelt het tarief verloren kaart echter vast op een lager bedrag, namelijk € 30,-. Dat is het maximale dagtarief dat op het informatiebord van de parkeeraccommodatie is vermeld, zoals blijkt uit de foto die Q-Park als productie 2 bij de dagvaarding heeft overgelegd. De € 60,- die Q-Park eist, staat – in tegenstelling tot wat zij stelt – niet op het informatiebord van de parkeeraccommodatie, althans dat blijkt niet uit het overgelegde beeldmateriaal. Ter zake van de verloren kaart is dus enkel € 30,- toewijsbaar, het meerdere wordt bij gebrek aan een deugdelijke grondslag afgewezen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.8.
De rente wordt toegewezen over € 30,- vanaf de datum van verzuim. Q-Park heeft namelijk voor dit bedrag genoeg gesteld waaruit volgt deze rente moet worden betaald en [gedaagde] heeft dat niet betwist.
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen
2.9.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat het beding in artikel 8.2 van de algemene voorwaarden ten nadele van de consument afwijkt van artikel 6:96 BW in combinatie met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Het betreffende beding is daarom oneerlijk en wordt vernietigd. Op grond van het beding kan immers een onevenredig hoog en ongelimiteerd bedrag aan schade aan de consument worden opgelegd, en de toevoeging “tenzij hiervoor een andersluidende bindende wettelijke regeling geldt” is onvoldoende concreet.
Verder geen oneerlijke bedingen
2.10.
De kantonrechter heeft onderzocht of er verder nog andere oneerlijke bedingen zijn, maar die zijn er niet. Hierbij is alleen gekeken naar bedingen die voor deze rechtszaak van belang zouden kunnen zijn. Bedingen in algemene voorwaarden die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
Q-Park moet de proceskosten betalen
2.11.
Q-Park moet de proceskosten betalen, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] € 50,- aan onkosten.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Q-Park dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park te betalen € 30,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van verzuim tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt Q-Park in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 50,- aan onkosten;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
43416

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, NJ 2007/262 (Intrahof/Bart Smit)