Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van Q-Park.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2024, staat de vraag centraal of de gedaagde nog een bedrag aan Q-Park Operations Netherlands B.V. moet betalen na het zogenaamde 'treintje rijden' in een parkeeraccommodatie. De eiser, Q-Park, stelt dat de gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van de algemene voorwaarden, specifiek artikel 5.7, en dat hij op basis van artikel 5.8 zowel het tarief voor een verloren kaart als een aanvullende schadevergoeding verschuldigd is. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis Q-Park de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de mogelijke oneerlijkheid van bepaalde artikelen in de algemene voorwaarden. Na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, concludeert de kantonrechter dat de bedingen in artikel 5.8 niet oneerlijk zijn, maar dat de schadevergoeding gematigd moet worden tot nihil. Dit is gebaseerd op het feit dat Q-Park niet alle relevante informatie in de dagvaarding heeft opgenomen en de gedaagde een consistent verweer heeft gevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde € 30,- moet betalen voor het verloren kaart tarief, maar dat de overige vorderingen van Q-Park worden afgewezen. Tevens wordt Q-Park veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 50,- worden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.