ECLI:NL:RBROT:2024:7108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10937901 CV EXPL 24-4374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding in een overeenkomst van opdracht met diverse schadeposten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over een overeenkomst van opdracht. De eiseres, vertegenwoordigd door drs. G.J. van Helden MPA, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.B. Esseling, naar aanleiding van vermeende tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst. De eiseres stelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in haar verplichtingen, wat resulteerde in een schade van € 24.183,-. De gedaagde betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de eiseres zelf verantwoordelijk was voor de financiële situatie van haar vennootschap.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een dagvaarding en aanvullende producties. Tijdens de zitting op 8 mei 2024 waren beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden en enkele getuigen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar schadeposten. De kantonrechter heeft de eis van de eiseres afgewezen, omdat de schadeposten niet voldoende onderbouwd waren en de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de gestelde schade.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de eiseres de proceskosten moet betalen, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten zijn begroot op € 1.492,50, inclusief het salaris voor de gemachtigde van de gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van schadevorderingen in civiele procedures en de verantwoordelijkheden van partijen in een overeenkomst van opdracht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10937901 CV EXPL 24-4374
datum uitspraak: 19 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: drs. G.J. van Helden MPA,
tegen
[gedaagde] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.B. Esseling.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 februari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de e-mail van de zijde van [eiseres] van 24 april 2024 met daarbij een vervangende productie 4;
  • de akte aanvullende producties van de zijde van [gedaagde] , met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiseres] ;
  • een aanvullende productie van de zijde van [eiseres] , overhandigd tijdens de zitting.
1.2.
Op 8 mei 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • van de zijde van [eiseres] : de heer prof. dr. [persoon A] , enig aandeelhouder, de heer [persoon B] , de voormalige managing director, de heer [persoon C] en de gemachtigde;
  • van de zijde van [gedaagde] : de heer [persoon E] , indirect mede-aandeelhouder van de ABC Groep waar [gedaagde] onderdeel van uitmaakt, bijgestaan door genoemde gemachtigde en

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Partijen hebben een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde] diverse financiële en administratieve diensten aan [eiseres] heeft verleend. Deze overeenkomst is begin 2022 ontbonden. Volgens [eiseres] is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Zij meent daarom dat [gedaagde] de door [eiseres] geleden schade van € 24.183,- met bijkomende kosten aan haar moet vergoeden.
2.2.
Volgens [eiseres] is het volgende gebeurd. In 2016 en 2017 heeft [gedaagde] ten behoeve van [eiseres] een aanvraag op grond van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (hierna: WBSO) ingediend en een daarmee samenhangende fiscaal voordeel toegepast in de loonadministratie van [eiseres] . [gedaagde] heeft dit niet goed gedaan, omdat zij geen voorziening heeft getroffen voor het geval er een naheffing zou volgen. Achteraf heeft de Belastingdienst inderdaad een correctie toegepast over het jaar 2017 en vastgesteld dat [eiseres] € 24.052,- aan de Belastingdienst moest terugbetalen. Door de naheffing werd [eiseres] ermee geconfronteerd dat zij er bij een eerdere kapitaalvermindering ten onrechte vanuit is gegaan dat de vennootschap een positief vermogen van € 12.545,- had in plaats van een negatief vermogen en dat de aandeelhouders hun inleg dus terug hebben gekregen terwijl de vennootschap daar eigenlijk de financiële middelen niet voor had. Verder heeft [gedaagde] de jaarrekening 2020 niet aangeleverd, terwijl [eiseres] daar wel voor heeft betaald, en heeft [eiseres] kosten moeten maken voor het opmaken van deze jaarrekening door een derde.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Zij stelt zich op het standpunt dat de WBSO-subsidie geen onderdeel uitmaakte van haar werkzaamheden en dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van [eiseres] behoorde om controle uit te oefenen op de financiële situatie van de vennootschap. [eiseres] was op de hoogte van de teveel ontvangen afdrachtverminderingen in het kader van de WBSO, maar heeft desondanks verzuimd om te controleren of de gecorrigeerde beschikking van de Belastingdienst correct in de administratie was verwerkt. De jaarrekening 2020 kon niet worden afgerond, omdat [eiseres] de tussen partijen gesloten overeenkomst op 31 januari 2022 heeft ontbonden voordat zij voor die werkzaamheden volledig had betaald. Gelet op het voorgaande is [gedaagde] niet aansprakelijk voor de vermeende schade.
2.4.
De eis van [eiseres] wordt afgewezen. Hierna wordt deze uitkomst toegelicht.
De inhoud van de overeenkomst van opdracht
2.5.
Tussen partijen staat ter discussie of de werkzaamheden in het kader van de WBSO deel uitmaakten van de opdracht aan [gedaagde] . De omvang van de overeengekomen dienstverlening kan echter in het midden blijven, omdat de schadeposten op zichzelf niet voor toewijzing in aanmerking komen. Hierna zal per schadepost worden toegelicht wat daarvan de redenen zijn.
Belastingrente
2.6.
De belastingrente wordt afgewezen, omdat [eiseres] dit deel van haar eis onvoldoende heeft onderbouwd. Een cijfermatige onderbouwing is door haar niet overgelegd. Bovendien is onduidelijk waar de belastingrente op ziet en waarom [gedaagde] gehouden zou zijn dit bedrag voor haar rekening te nemen. Volgens [eiseres] is deze rente verschuldigd vanwege een te late betaling aan de Belastingdienst, waarvan de oorzaak gelegen zou zijn in de tekortkoming van [gedaagde] . [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat de belastingrente is opgelegd omdat [eiseres] een te hoog bedrag van de Belastingdienst heeft ontvangen en dat [eiseres] dit bedrag hoe dan ook aan de Belastingdienst moet betalen, ongeacht of sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] . Gelet op het verweer van [gedaagde] had het op de weg van [eiseres] gelegen om nader toe te lichten waar deze schadepost op ziet, maar dat heeft zij niet gedaan. Hierdoor is de verschuldigdheid van dit bedrag door [gedaagde] niet vast komen te staan.
Terugbetaling inleg aandeelhouders
2.7.
Deze schadepost komt evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat [eiseres] ook dit deel van haar eis onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] ten onrechte het advies gegeven dat de financiële situatie van [eiseres] terugbetaling van de inleg van de aandeelhouders toeliet. [gedaagde] betwist echter dat zij de opdracht heeft gekregen om [eiseres] te adviseren over deze kapitaalvermindering en dat zij daarvoor groen licht zou hebben gegeven. [eiseres] is niet op dit verweer ingegaan. De overgelegde stukken bieden geen aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat deze werkzaamheden onderdeel uitmaakten van de overeenkomst tussen partijen. Bij gebreke daarvan kan ook niet worden vastgesteld dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] in die zin dat zij [eiseres] onjuist zou hebben geadviseerd. Bovendien ontbreekt een cijfermatige onderbouwing en ook om die reden is dit deel van de eis niet toewijsbaar.
De door [eiseres] aan [gedaagde] betaalde kosten voor het opmaken van de jaarrekening 2020
2.8.
Ook deze schadepost hoeft niet door [gedaagde] vergoed te worden, omdat haar verweer op dit punt slaagt. Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] jaarlijks in vier termijnen voor de dienstverlening van [gedaagde] betaalde (elk kwartaal) en dat de overeenkomst tussen partijen op 31 januari 2022 ontbonden is. Volgens [gedaagde] is het aan [eiseres] te wijten dat zij de jaarrekening 2020 niet meer kon afronden. [eiseres] is namelijk in schuldeisersverzuim komen te verkeren, omdat zij niet heeft betaald voor het derde en vierde kwartaal van 2020. [gedaagde] mocht haar werkzaamheden om deze reden opschorten en vervolgens kon zij de werkzaamheden niet meer voortzetten omdat de overeenkomst werd ontbonden. [eiseres] is hierop niet ingegaan. Daarom staat vast dat [eiseres] in schuldeisersverzuim is komen te verkeren en dat [gedaagde] terecht haar werkzaamheden voor de jaarrekening 2020 heeft opgeschort.
Kosten voor het opmaken van de jaarrekening 2020 door een derde
2.9.
[eiseres] heeft dit deel van haar eis in het geheel niet onderbouwd. Zij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat zij aan een derde heeft betaald voor deze werkzaamheden en evenmin heeft zij uitgelegd waarom sprake is van gevolgschade die door [gedaagde] zou moeten worden vergoed. Ook dit deel van de eis wordt daarom afgewezen.
Bijkomende kosten
2.10.
Omdat de hoofdsom wordt afgewezen, worden de daarmee samenhangende rente en buitengerechtelijke kosten eveneens afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.11.
[eiseres] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op € 1.357,50 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal
|€ 1.492,50 . Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 1.492,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
43416