ECLI:NL:RBROT:2024:7078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
10/285804-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met toepassing van jeugdstrafrecht en TBS-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in 2008 een verkrachting heeft gepleegd. De verdachte, nu 31 jaar oud, werd in 2023 opnieuw in beeld gebracht door een DNA-match. Ten tijde van het feit was de verdachte 15 jaar oud, waardoor het jeugdstrafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met een eerder opgelegde TBS-maatregel, waardoor de verdachte sinds 2015 in een TBS-kliniek verblijft. De rechtbank oordeelde dat een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie niet in het belang van de maatschappij zou zijn, omdat dit de behandeling in de TBS-kliniek zou vertragen. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is toegewezen, terwijl de benadeelde partij in het vrijgesproken feit niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van € 10.000,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/285804-23
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
(formeel) verblijvende in [naam instelling] ,
raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 344 dagen met aftrek van voorarrest;
  • toepassing van het bepaalde in artikel 6:6:29 Wetboek van Strafvordering, inhoudende dat nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, de op te leggen jeugddetentie – gelet op de huidige leeftijd van de verdachte – wordt vervangen door een gevangenisstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot verkrachting. Ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde verkrachting is er DNA-bewijs dat de verdachte koppelt aan dat feit. Dat is bij feit 2 niet het geval, maar tussen feit 1 en feit 2 bestaan op essentiële punten overeenkomsten, met name wat betreft de wijze waarop en de omstandigheden waaronder beide feiten zijn gepleegd. In korte tijd zijn beide slachtoffers tijdens de nachtelijke uren in dezelfde omgeving in Spijkenisse onder bedreiging van een mes gedwongen van hun fiets af te stappen. In beide gevallen was de dader alleen en achtervolgde hij de slachtoffers. Daarnaast komt het signalement van de daders overeen. De officier van justitie komt tot de conclusie dat de verdachte ook het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.2.
Beoordeling
Het staat vast dat de verdachte zich in de vroege ochtend van 9 november 2008 heeft schuldig gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer 1] . Hij heeft haar onder bedreiging met een mes gedwongen om van haar fiets af te stappen. Vervolgens heeft hij haar gedwongen hem te pijpen en heeft hij haar tegen haar wil met zijn penis vaginaal gepenetreerd (zie hierboven de bewezenverklaring van feit 1). Enkele weken later, op
7 december 2008, is een andere vrouw, [slachtoffer 2] , eveneens onder dreiging van een mes door een persoon gedwongen van haar fiets af te stappen. Deze persoon zei tegen [slachtoffer 2] dat zij haar broek uit moest doen. [slachtoffer 2] wist uiteindelijk te ontkomen. De vraag is of de verdachte ook betrokken is bij dit tweede feit.
De rechtbank stelt voorop dat objectief bewijs dat de verdachte als dader aanwijst ontbreekt. Zo is er, anders dan het geval is bij feit 1, geen DNA-match die een rechtstreekse link met de verdachte vormt. Tussen beide incidenten bestaan overeenkomsten. Beide feiten vonden binnen een bestek van enkele weken plaats ’s-nachts rond 03:00 uur, in Spijkenisse. Beide slachtoffers waren op de fiets en zijn van achteren benaderd en door de dader bedreigd met een mes. Deze feiten en omstandigheden zijn echter onvoldoende specifiek en onderscheidend om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte ook de dader is van het onder feit 2 ten laste gelegde. De verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 9 november 2008 te Spijkenisse door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld iemand, te weten [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en houden/bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond en vagina van die [slachtoffer 1] , waarbij het geweld en andere feitelijkheden en bedreiging met geweld hebben bestaan uit het
- volgen van die [slachtoffer 1] op de fiets en daarbij een mes, tegen haar arm, te houden en
- vervolgens dreigend voorhouden en tonen van het mes en daarbij zeggen dat die [slachtoffer 1] haar broek uit moet doen en
- vervolgens het dwingen van die [slachtoffer 1] te knielen en
- vervolgens het mes op de keel van die [slachtoffer 1] te duwen en/of drukken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1.Verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in 2008 schuldig gemaakt aan een verkrachting. De verdachte, thans 31 jaar, was destijds vijftien jaar. Hij heeft het slachtoffer in de nacht achtervolgd op de fiets, haar tijdens het fietsen in haar arm geprikt en vervolgens onder bedreiging van een mes haar gedwongen van haar fiets af te stappen. De verdachte heeft het slachtoffer onder bedreiging van het mes gedwongen om hem te pijpen. Vervolgens is zij door hem ook nog vaginaal verkracht.
De verdachte heeft door aldus te handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat de verkrachting een grote impact op het leven van het slachtoffer had en dat nu, na ruim vijftien jaar, nog steeds heeft. Bij het slachtoffer is ten gevolge van de verkrachting een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld.
Het behoeft daarnaast geen betoog dat een dergelijke verkrachting – in de nacht, op straat, na het uitgaan – gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving en dat vrouwen zich hierdoor in zijn algemeenheid minder veilig voelen.
De verdachte heeft hiervoor echter geen oog gehad en zich enkel bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, ook voor soortgelijke strafbare feiten. Op 7 januari 2014 is de verdachte in België veroordeeld tot “plaatsing in een instelling” voor verkrachting, diefstal met geweld en gijzeling gepleegd in 2011. Deze veroordeling is in Nederland omgezet naar de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, welke is aangevangen op 9 maart 2015. Op 5 april 2024 is de TBS met dwangverpleging laatstelijk met twee jaar verlengd.
In 2009 is de verdachte volgens het jeugdstrafrecht veroordeeld onder meer tot drie weken jeugddetentie voor meerdere vernielingen. Omdat deze veroordeling dateert van na de onderhavige bewezenverklaarde verkrachting, is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing.
7.3.2.
Rapportages
Het Pieter Baan Centrum heeft ten behoeve van een vordering tot verlenging van bovengenoemde TBS-maatregel een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 maart 2024. Hoewel dit rapport aldus is opgemaakt in het kader van een andere procedure, heeft de rechtbank in onderhavige strafzaak wel kennis genomen van het rapport. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is een beneden gemiddeld intelligente tot zwakbegaafde man met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Hij is geneigd zijn eigen plan te trekken en houdt – vaak tegen beter weten in – vast aan zijn eigen visie en opvattingen, die weinig rekening houden met grenzen van anderen. Ook laat hij zich weinig gelegen aan normen, regels en wetten. Antisociale gedragingen zijn vooral zichtbaar sinds zijn vijftiende levensjaar. De deskundigen overwegen dat de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte in de loop der jaren enigszins milder in haar uitingsvorm is geworden, onder andere door een toegenomen impuls- en agressieregulatie. Van agressieve uitbarstingen, of ernstige onderhuidse, ondermijnende agressie is al vele jaren geen sprake meer.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank stelt allereerst het volgende vast. De verdachte is inmiddels 31 jaar oud. Ten tijde van het plegen van het strafbare feit was hij 15 jaar, zodat het jeugdstrafrecht van toepassing is. De maximaal op te leggen straf bedraagt daarmee ten hoogste 12 maanden jeugddetentie (afgezien van de samenloopregeling die op grond van artikel 63 Sr van toepassing is).
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank houdt daarnaast in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zoals het gebruik van geweld en een mes, en de schadelijke gevolgen van het feit voor het slachtoffer.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat in beginsel een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden passend is.
De rechtbank houdt evenwel ook rekening met de hierboven vermelde TBS-maatregel met dwangverpleging. De verdachte verblijft sinds 2015 in het kader van die maatregel in een kliniek, waar hij wordt behandeld voor de bij hem vastgestelde problematiek (onder andere de persoonlijkheidsstoornis). Deze TBS-maatregel is door de aanhouding van de verdachte voor onderhavige zaak al enige tijd onderbroken geweest, onder andere doordat hij in voorlopige hechtenis verbleef en hierdoor zijn plek in de TBS-kliniek kwijt is geraakt. Inmiddels verblijft hij weer enkele weken in de TBS-kliniek.
De rechtbank constateert dat oplegging van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht tot negatief gevolg heeft dat de TBS-maatregel van de verdachte nog verdere vertraging zal oplopen. Daar is de maatschappij, ter beveiliging en bescherming waarvan de TBS-maatregel aan de verdachte ook is opgelegd, niet bij gebaat. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen met de algemene voorwaarde die hierna wordt genoemd, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk zal zijn aan de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (103 dagen).
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Nu verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
De rechtbank zal voorts – conform de vordering van de officier van justitie – op grond van artikel 6:6:29 Sv bepalen dat de opgelegde straf van jeugddetentie, indien en voor zover daarvan de tenuitvoerlegging wordt gelast, wordt vervangen door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nu de verdachte inmiddels 31 jaar is en de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie in een justitiële jeugdinrichting gelet op de persoon van verdachte niet passend acht.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade.
Voorts heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat indien de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging bepleit de te vergoeden immateriële schade te matigen, ook wat betreft de wettelijke rente. Er moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat het oude feiten betreffen. Voorkomen moet worden dat, door indexering en toekenning van de wettelijke rente, de schade dubbelop aan de verdachte wordt doorberekend.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard
.Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de wettelijke rente te matigen, nu de benadeelde partij conform het systeem van de wet recht heeft op de wettelijke rente vanaf de dag dat het strafbare feit heeft plaatsgevonden tot en met de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt daarom dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 november 2008.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. De rechtbank stelt daarbij het aantal dagen gijzeling op 0 dagen, omdat het jeugdstrafrecht van toepassing is.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 270 (tweehonderdzeventig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie
groot 167 (honderdzevenenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Bepaalt dat de opgelegde straf van jeugddetentie, indien en voor zover daarvan de tenuitvoerlegging wordt gelast, wordt vervangen door en tenuitvoergelegd als gevangenisstraf nadat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer 1] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
0 (nul) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en omgekeerd;
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Amperse, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J. de Lange en W.M. Stolk, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 november 2008 te Spijkenisse door geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het
ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/ of houden/bewegen van
zijn, verdachtes, penis in de mond en/ of vagina van die [slachtoffer 1] , waarbij het
geweld en/of(een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of de
bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- volgen van die [slachtoffer 1] op de fiets en daarbij een mes, in elk geval scherp en/ of
puntig voorwerp tegen haar arm, in elk geval haar lichaam te houden en/ of
- ( vervolgens) dreigend voorhouden en/of tonen van het mes, in elk geval een
scherp en/of puntig voorwerp, en daarbij zeggen dat die [slachtoffer 1] haar broek uit
moet doen en/ of
- ( vervolgens) het dwingen van die [slachtoffer 1] te knielen en/of
- ( vervolgens) het mes, in elk geval scherp en/ of puntig voorwerp, op de keel van die
[slachtoffer 1] te duwen en/ of drukken.
2.
hij op of omstreeks 7 december 2008 te Spijkenisse ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] te
dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
- die [slachtoffer 2] op de fiets heeft gevolgd en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] bij haar arm heeft vastgepakt en/of
- ( vervolgens) dreigend voorhouden en/of tonen van een mes, in elk geval een
scherp en/of puntig voorwerp, en daarbij heeft gezegd dat die [slachtoffer 2] haar broek
uit moet doen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.