In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2024, is een kort geding aan de orde waarin de man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, verzoekt om afgifte van zijn minderjarige dochter [voornaam minderjarige 2] voor een vakantie naar Frankrijk. De vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, is het niet eens met het eerdere vonnis van 9 juli 2024, waarin aan de man vervangende toestemming is verleend om met de minderjarige op vakantie te gaan. De vrouw heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder een verzoek om eerder [voornaam minderjarige 2] op te halen uit Frankrijk.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij het behoud van de bestaande toestand. De vordering van de man tot afgifte van de minderjarige is toegewezen, met een dwangsom van € 10.000,- indien de vrouw hieraan niet voldoet. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de vrouw de man nodeloos heeft laten procederen door aan te geven het eerdere vonnis niet te zullen opvolgen.
De uitspraak is openbaar gedaan en de schriftelijke uitwerking is op dezelfde dag, 17 juli 2024, opgemaakt. De proceskosten zijn begroot op € 1.171,72, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.