ECLI:NL:RBROT:2024:7045

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
10/222731-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken wegens gebrek aan wettig bewijs en steunbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige kinderen. De tenlastelegging omvatte ernstige beschuldigingen, waaronder het verrichten van ontuchtige handelingen met een meisje van zeven en een jongen van drie jaar oud. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bijkomende maatregelen. Tijdens de zitting op 9 april 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de verklaringen van de slachtoffers centraal stonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, hoewel gedetailleerd en consistent, niet voldoende steunbewijs boden om tot een veroordeling te komen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts de verklaringen van de slachtoffers beschikbaar zijn, en dat deze niet alleen kunnen staan zonder aanvullend bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De kosten van de benadeelde partijen werden op nihil begroot.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/222731-21
Datum uitspraak: 23 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt aan de verdachte verweten dat hij ontuchtige handelingen verricht heeft met een meisje van zeven en een jongen van drie jaar oud.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. [voornaam slachtoffer 1] heeft een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd. Daarnaast toont zij gedrag dat past bij wat haar is overkomen. Er is een disclosure verklaring van de moeder van beide kinderen en er zijn meerdere de auditu verklaringen van getuigen die van [voornaam slachtoffer 1] hoorden wat er was gebeurd en de emoties bij haar beschrijven. Ook [voornaam slachtoffer 2] laat uiteindelijk bij zijn vader het een en ander los, waarbij de link wordt gelegd naar de verdachte. Het gaat om twee kinderen die onafhankelijk van elkaar over de verdachte vertellen.
4.1.2.
Beoordeling
Zedenzaken laten zich vaak kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de vermeende seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. In deze zaak kon vanwege hun jonge leeftijd slechts één van de veronderstelde slachtoffers ( [voornaam slachtoffer 1] ) vertellen over wat er was gebeurd. Als de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat alleen de verklaring van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar is. Het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd kan echter niet alléén worden gebaseerd op de verklaring van één getuige, (artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering). Ter ondersteuning van die verklaring dient sprake te zijn van ander bewijsmateriaal uit een andere bron. Dit is het zogeheten bewijsminimum. Het hangt van de vastgestelde feiten en omstandigheden van het concrete geval af of er sprake is van voldoende steunbewijs.
In deze zaak heeft [voornaam slachtoffer 1] heeft op meerdere momenten, waaronder in een studioverhoor, gedetailleerd en consistent verklaard over ontuchtige handelingen van de verdachte bij haar en haar broertje [voornaam slachtoffer 2] en een poging daartoe. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit en betrouwbaarheid van die verklaring. Tegenover de belastende verklaring van [voornaam slachtoffer 1] staat de verklaring van verdachte die van meet af aan en ook ter terechtzitting de beschuldigingen stellig heeft ontkend. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de aan de verdachte verweten gedragingen moet dus beoordeeld worden of de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Voor zover de getuigen verklaren over wat zij van [voornaam slachtoffer 1] hebben gehoord, is de bewijsbron steeds dezelfde, namelijk [voornaam slachtoffer 1] . De omstandigheid dat volgens getuigen [voornaam slachtoffer 1] huilde toen zij haar moeder over de gebeurtenis vertelde en [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] gedrag laten zien dat zou kunnen passen bij wat hen zou zijn overkomen, biedt onvoldoende steun aan de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] om op grond daarvan te kunnen concluderen tot wettig en overtuigend bewijs van het aan de verdachte tenlastegelegde. Ook niet in samenhang met de verklaring van de vader van [voornaam slachtoffer 2] , [persoon A] . Weliswaar heeft hij verklaard dat [voornaam slachtoffer 2] op zeker moment aan zijn “pielewiep” stond te trekken en dat hij “op zijn manier” wist te vertellen dat hij dat van de verdachte had, maar voor de rechtbank is onvoldoende duidelijk wat [voornaam slachtoffer 2] precies heeft gehoord, van wie en wanneer. Uit het dossier leidt de rechtbank namelijk af dat het verhaal van [voornaam slachtoffer 1] met meerderen is gedeeld, waaronder met haar moeder, haar vader, de buurvrouw en haar oma. Dat [voornaam slachtoffer 2] ook een en ander heeft meegekregen en dat dat zijn uitingen richting zijn vader heeft gekleurd, kan niet worden uitgesloten.
Uit het dossier en het onderzoek op de zitting zijn verder geen relevante aanknopingspunten uit een andere bron naar voren gekomen die kunnen bijdragen aan het bewijs. Hierdoor is de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] op zichzelf blijven staan. Bij die stand van zaken is er onvoldoende wettig bewijs en komt niet buiten redelijke twijfel vast te staan dat de verdachte de aan hem verweten gedragingen heeft verricht.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vorderingen benadeelde partij

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ter zake van de ten laste gelegde feiten. [benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 278,48 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade. [benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
5.1.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
5.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 april 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op of omstreeks 18 december 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] 2017), bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- zijn blote penis door die [slachtoffer 2] heeft doen/laten betasten en/of
- zijn blote penis in de hand van die [slachtoffer 2] heeft gebracht/gehouden, althans heeft laten nemen en/of (op en neer) heeft bewogen en/of laten bewegen en/of (aldus) zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2020 te Rotterdam, een persoon een persoon van wie hij wist of van wie hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2017) , met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van (zijn, verdachtes,) seksuele handelingen, door in het bijzijn en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] zijn broek naar beneden te
doen en/of zijn blote penis aan hem tonen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft gevraagd hem af te trekken, althans zijn penis te betasten;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om ontucht te plegen met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 3] 2013), daartoe
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij haar kleding uit mocht doen en/of
- naast die [slachtoffer 1] op bed is gaan liggen en/of
- zijn broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan, althans zijn penis heeft ontbloot en/of
- de broek en onderbroek van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken en/of
- tegen/aan die [slachtoffer 1] heeft gezegd/gevraagd hem af te trekken, althans zijn blote penis te betasten, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2020 te Rotterdam, een persoon een persoon van wie hij wist of van wie hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 3] 2013), met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van (zijn, verdachtes,) seksuele handelingen, door in het bijzijn en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] zijn broek naar beneden te doen en/of zijn blote penis aan haar tonen en/of (vervolgens) haar heeft gevraagd hem af te trekken, althans zijn penis te betasten.