ECLI:NL:RBROT:2024:7034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
10/338396-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 9 kilo cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De tenlastelegging omvatte dat de verdachte op of omstreeks 20 december 2023 te Rotterdam, tezamen met anderen, opzettelijk cocaïne heeft geteeld, bereid, bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het opzettelijk aanwezig hebben van deze hoeveelheid cocaïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto bevolen, aangezien deze is gebruikt bij het bewezen feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn status als first offender. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/338396-23
Datum zitting en uitspraak: 29 maart 2024
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] , op [geboortedatum] 1987, zonder vaste woon- of verblijfplaats, raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. M. Verstraeten

Beschuldiging

De verdachte wordt beschuldigd van strafbare handelingen met een partij cocaïne. De volledige tenlastelegging houdt in dat de verdachte:
op of omstreeks 20 december 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10.818,5 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Bewijs

Vordering officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
Oordeel rechtbank
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
op of omstreeks 20 december 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ruim 9 kilo cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen. Dit verkorte vonnis bevat die bewijsmiddelen niet. Als tegen het vonnis hoger beroep wordt ingesteld zal het worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.

Verboden gedragingen en strafbaarheid

Kwalificatie
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid feit en verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

Straf

Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Verder heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de auto gevorderd.
Oordeel rechtbank
Gepleegde feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim 9 kilo cocaïne. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Cocaïne is een zeer verslavende harddrug die schadelijk is voor de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en de gehele keten hieromheen - van land van herkomst waar de cocaïne wordt geproduceerd tot en met de gebruiker - gaat gepaard met vele vormen van (ernstige) criminaliteit.
Persoon verdachte
Uit het strafblad van 6 maart 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. De verdachte wordt als first offender aangemerkt.
Straf
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De oriëntatiepunten en richtlijnen van de officier van justitie zijn daarbij een logisch vertrekpunt. De rechtbank heeft zich bij het bepalen van de hoogte van de straf georiënteerd op straffen die in andere zaken van dit type worden opgelegd. Daarbij wordt rekening gehouden met de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in Spanje. Tevens is de verdachte - als gezegd - first offender.
De rechtbank komt op een gevangenisstraf met een totaalduur van 14 maanden. Daarvan wordt 4 maanden onvoorwaardelijk en 10 maanden voorwaardelijk opgelegd.
De totaalduur van de straf doet recht aan het element van leedtoevoeging dat gelet op de ernst van de feiten niet kan en mag ontbreken in de straf. Die totaalduur komt ook tegemoet aan de strafdoelen van preventie. De verdachte moet goed begrijpen dat bij herhaling in de toekomst het vergeldingsdeel in de straf steeds groter zal zijn en dat daarnaast een voorwaardelijke straf van 10 maanden boven zijn hoofd hangt.
De inbeslaggenomen auto zal, zoals door de officier van justitie ter zitting is gevorderd, worden verbeurdverklaard. Het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Beslissingen

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van voor de duur van 14 (veertien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Janssen, voorzitter,
mr. C. Sikkel en mr. A.A.T. Visscher, rechters,
in tegenwoordigheid van S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 29 maart 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.