ECLI:NL:RBROT:2024:703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
C/10/669854 / KG ZA 23-1077
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ouders over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en zorgregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2024, gaat het om een geschil tussen ouders over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen. De vrouw, eiser in conventie, heeft eerder een kort geding aangespannen waarin de voorzieningenrechter een zorgregeling heeft vastgesteld. Deze regeling is echter geschorst door het hof, wat aanleiding geeft tot de huidige procedure. De vrouw vordert dat de man, haar ex-partner, hun kind [voornaam minderjarige01] terugbrengt naar haar, conform de eerder vastgestelde zorgregeling. De man heeft de minderjarigen erkend en beide ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2023 is gebleken dat de minderjarige momenteel bij de man verblijft en er geen contact is met de vrouw. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een herbeoordeling van de eerdere beslissing rechtvaardigen. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, evenals de vordering van de man tot toevertrouwing van het kind aan hem. De voorzieningenrechter benadrukt dat de procedure bij het hof niet door de rechtbank kan worden beïnvloed en dat de eerder genomen beslissingen nog steeds van kracht zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/669854 / KG ZA 23-1077
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van
[vrouw01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Breeveld te Haarlem,
tegen
[man01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van de vrouw van 14 december 2023;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van de man van 20 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2023.
Daarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam01] .
1.3.
[voornaam minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken en heeft op 20 december 2023 gesproken met de voorzieningenrechter.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Uit de vrouw zijn geboren de minderjarigen:
[minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] ;
[minderjarige02] geboren op [geboortedatum02] 2008 te [geboorteplaats01] .
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
2.4.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de vrouw.
2.5.
De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot 18 februari 2024.
2.6.
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het volgende bepaald:
  • de man wordt geboden om [voornaam minderjarige01] binnen twee weken na heden terug te brengen naar de vrouw;
  • de man wordt verboden om [voornaam minderjarige01] langer dan twaalf uur aaneengesloten onderdak te bieden, tenzij daarover tussen partijen binnen een zorgregeling afspraken zijn gemaakt.
2.7.
Bij vonnis van het hof Den Haag van 4 december 2023 is de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van voornoemd vonnis opgeschort.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert:
  • te gebieden dat de man gefaseerd zoals beschreven onder punt 31 van de dagvaarding, dan wel uiterlijk voor 8 januari 2024 [voornaam minderjarige01] terug moet brengen naar de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de man met dit gebod in gebreke is;
  • te bepalen dat het de man verboden is om onderdak te verlenen aan [voornaam minderjarige01] buiten de zorgregeling om op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de man zich hier niet aan houdt;
  • de man te gebieden om de zorgregeling tussen hem en [voornaam minderjarige01] na te komen inhoudende om de week een weekend verblijf van vrijdagmiddag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de man [voornaam minderjarige01] bij de vrouw ophaalt en op zondagavond om 19.00 uur terugbrengt, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de man zich hier niet aan houdt.
3.2.
De man voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert [voornaam minderjarige01] voorlopig aan hem toe te vertrouwen in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure en de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Zorgregeling & dwangsommen
5.2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over hun vorderingen over en weer. Vast is komen te staan dat [voornaam minderjarige01] nu feitelijk bij de man verblijft en dat er op dit moment geen contact is tussen hem en de vrouw. De vrouw wenst dat het contact wordt hersteld.
5.2.2.
In wezen brengt de vrouw dezelfde kwestie voor de voorzieningenrechter als zij een goede maand geleden heeft gedaan en waarop al is beslist. Vervolgens is die beslissing geschorst door het gerechtshof. Materieel komt de vordering van de vrouw neer op een tussentijds hoger beroep tegen die tussenbeslissing van het gerechtshof, maar daarvoor biedt de wet geen ruimte. Kennelijk is moeder het niet eens met de procesgang bij het hof – die naar haar mening te traag is –, maar het is niet aan de voorzieningenrechter om daarover te oordelen. Het uitgangspunt is immers dat iedere rechter zelf de regie heeft over de zaken die hij behandelt. De voorzieningenrechter kan niet treden in de behandeling door het hof, ook niet via de omweg van het behandelen van een herhaalde vordering.
5.2.3.
Dit alles sluit niet uit dat een vordering opnieuw wordt voorgelegd vanwege gewijzigde omstandigheden sinds de vorige uitspraak. Daarvan is echter niet gebleken. Voor zover de vrouw wijst op stukken die eerder niet waren ingediend en nu wel, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen gewijzigde omstandigheden zijn. Voor zover de eerdere procedure in eerste aanleg anders had moeten worden gevoerd, moeten gebreken worden hersteld in het nu lopende hoger beroep en niet door middel van een nieuwe procedure in eerste aanleg. Dat de houding van de man relevant veranderd is sinds de vorige beslissing is evenmin aannemelijk geworden, de stellingen van de vrouw op dat punt ten spijt.
5.2.4.
Nu de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de zorgregeling worden afgewezen, zullen haar vorderingen ten aanzien van de dwangsommen ook worden afgewezen.
5.2.5.
Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter nog wel op dat partijen tijdens de mondelinge behandeling afspraken hebben gemaakt over contact tijdens de Kerstdagen. Deze zijn op schrift gesteld en ondertekend.
5.3.
Toevertrouwing
5.3.1.
Ten aanzien van de vordering van de man oordeelt de voorzieningenrechter dat deze in strijd is met de eerder gegeven bodembeslissing waarbij is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de vrouw is. Op dit moment is alleen de eerdergenoemde uitspraak in kort geding geschorst en geldt de eerdere uitspraak waarbij de hoofdverblijfplaats is bepaald nog wel.
5.3.2.
De man stelt dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] is om duidelijkheid te krijgen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de onduidelijkheid voor [voornaam minderjarige01] alleen maar groter zal worden als er nu een toevertrouwingsbeslissing – die naar haar aard tijdelijk is – wordt genomen. Hoe het moet met de kinderbijslag is een financiële kwestie die partijen eerst maar eens onderling moeten proberen te regelen en zonder nadere toelichting geen spoedeisend belang oplevert. Ten slotte is toevertrouwing geen gezagskwestie, dus waar gezagsbeslissingen nodig zijn, zullen die gezamenlijk moeten blijven worden genomen. Ook daarin kan dus geen belang worden gevonden voor de gevraagde voorziening.
5.3.3.
Gelet op het voorgaande zal ook deze vordering van de man worden afgewezen.
5.4.
Proceskosten
5.4.1.
Gelet op de relatie tussen de vrouw en de man ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
wijst af de vorderingen van partijen;
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.