In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2024, gaat het om een geschil tussen ouders over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen. De vrouw, eiser in conventie, heeft eerder een kort geding aangespannen waarin de voorzieningenrechter een zorgregeling heeft vastgesteld. Deze regeling is echter geschorst door het hof, wat aanleiding geeft tot de huidige procedure. De vrouw vordert dat de man, haar ex-partner, hun kind [voornaam minderjarige01] terugbrengt naar haar, conform de eerder vastgestelde zorgregeling. De man heeft de minderjarigen erkend en beide ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2023 is gebleken dat de minderjarige momenteel bij de man verblijft en er geen contact is met de vrouw. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een herbeoordeling van de eerdere beslissing rechtvaardigen. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, evenals de vordering van de man tot toevertrouwing van het kind aan hem. De voorzieningenrechter benadrukt dat de procedure bij het hof niet door de rechtbank kan worden beïnvloed en dat de eerder genomen beslissingen nog steeds van kracht zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.