In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K.L. Meijer, vorderde de ontruiming van een woning in Rotterdam en betaling van een huurachterstand van € 11.140,00, vermeerderd met wettelijke incassokosten en rente. De gedaagden, die niet verschenen waren, werden bij verstek veroordeeld. De procedure begon met een dagvaarding op 2 juli 2024, gevolgd door een zitting op 19 juli 2024 waar alleen eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser spoedeisend was, gezien de langdurige huurachterstand van meer dan 16 maanden. De rechter concludeerde dat het aannemelijk was dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zou worden ontbonden en dat gedaagden verplicht zouden worden om het gehuurde te ontruimen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis.
Daarnaast werden de wettelijke incassokosten toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan. De proceskosten werden eveneens aan gedaagden opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk kregen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat. Het vonnis bevatte ook bepalingen over de betaling van de proceskosten en de kosten van betekening indien gedaagden niet tijdig aan de veroordeling voldoen.