ECLI:NL:RBROT:2024:6987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/10/681080 / KG ZA 24-580
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van een woning, en twee gedaagden die zonder recht of titel in die woning verbleven. De eiser, die sinds 2013 samenwoonde met gedaagde 1, heeft na de beëindiging van hun relatie in oktober 2023 gedaagden gesommeerd de woning te verlaten. Gedaagden vroegen om een termijn van zes maanden om een andere woning te vinden, welke termijn door de eiser werd verleend tot 1 mei 2024. Ondanks deze termijn zijn gedaagden in de woning gebleven, wat heeft geleid tot de vordering van de eiser om hen te ontruimen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde 2 niet in de procedure is verschenen, waardoor verstek werd verleend. De rechter heeft vervolgens de spoedeisendheid van de vordering van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om de ontruiming toe te staan. De rechter oordeelde dat gedaagden zonder recht of titel in de woning verbleven en dat het belang van de eiser bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van gedaagden om in de woning te blijven. Gedaagden kregen een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis om de woning te verlaten.

Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.350,47. De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681080 / KG ZA 24-580
Vonnis in kort geding van 26 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.
Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagde 1] c.s.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juli 2024, met 4 producties;
  • de mondelinge behandeling op 19 juli 2024.

2.Waar gaat de zaak over?

[eiser] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam. Sinds 2013 woonde hij samen met [gedaagde 1] met wie hij een affectieve relatie onderhield. [gedaagde 2] , de dochter van [gedaagde 1] , woonde ook bij hen in. Toen de relatie in 2023 eindigde, heeft [eiser] bij brief van 25 oktober 2023 [gedaagde 1] c.s. gesommeerd de woning te verlaten. [gedaagde 1] c.s. hebben verzocht om een termijn van zes maanden voor het vinden van een andere woning. Daarop heeft [eiser] bij brief van 1 december 2023 laten weten aan [gedaagde 1] c.s. die termijn te gunnen, zodat zij uiterlijk op 1 mei 2024 de woning moeten hebben verlaten. Ook na 1 mei 2024 zijn [gedaagde 1] c.s. in de woning gebleven.
3. De vordering
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam te verlaten en niet meer te betreden, onder medeneming van de hun toebehorende goederen binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde 1] c.s. in gebreke blijven aan enig onderdeel van het te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde 2] is niet in de procedure verschenen. Bij de dagvaarding, gericht aan [gedaagde 1] c.s., zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht genomen, zodat tegen [gedaagde 2] verstek wordt verleend. Niettemin wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv thans één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Bij de beoordeling van een eis in kort geding is van belang of de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten en hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor gedaagde als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] c.s. zonder toestemming in zijn woning verblijven en dat die gedwongen samenwoning voor hem (financieel) bijzonder belastend is. [gedaagde 1] heeft dat ter zitting niet of onvoldoende betwist. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser] bij toewijzing van de gevorderde ontruiming voldoende gegeven. Ook is aannemelijk dat zijn eis in een bodemprocedure wordt toegewezen, nu [gedaagde 1] c.s. zonder recht of titel in de woning verblijven. Dit rechtvaardigt om op de bodemprocedure vooruit te lopen en de ontruiming toe te staan. Een belangenafweging maakt dat niet anders. [gedaagde 1] c.s. wisten in oktober 2023 dat zij de woning moesten verlaten en [eiser] heeft hen al een termijn gegund om alternatieve woonruimte te vinden. Inmiddels zijn er elf maanden verstreken, zonder dat [gedaagde 1] c.s. andere woonruimte hebben gevonden of ook maar hebben laten zien dat zij daartoe pogingen hebben ondernomen. In die situatie weegt het belang van [gedaagde 1] c.s. om nog langer in de woning te blijven niet op tegen het belang van [eiser] bij de gevorderde ontruiming.
4.4.
De gevorderde ontruiming wordt daarom toegewezen. Aan [gedaagde 1] c.s. wordt een termijn gegeven van 14 dagen na de betekening van het vonnis om de woning te verlaten.
4.5.
Er is geen aanleiding om aan de ontruiming een dwangsom te verbinden.
De wet geeft immers aan de deurwaarder de bevoegdheid om een gedwongen ontruiming uit te voeren (artikel 556 lid 1 en artikel 557 juncto artikel 444 Rv). Daarbij kan de deurwaarder de hulp van politie en justitie inroepen.
4.6.
[gedaagde 1] c.s. worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Die kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 137,47
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.350,47

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde 2] , die niet in de procedure is verschenen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om, binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, de woning aan de [adres] te Rotterdam te verlaten en niet meer te betreden, onder medeneming van de hun toebehorende goederen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.350,47, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde 1] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.
2091 / 1980