In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 22 juli 2024 een mondeling vonnis uitgesproken in een kort geding tussen eiseressen en gedaagde, waarbij eiseres sub 1 niet-ontvankelijk werd verklaard. De eiseressen, bestaande uit [eiseres 1], [eiseres 2] en [eiseres 3], vorderden een verbod voor gedaagde om [persoon A] te verhuizen en om financiële transacties ten laste van [persoon A] te verrichten. Gedaagde, die als bewindvoerder en mentor van [persoon A] is benoemd, voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vorderingen van de eiseressen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres 1] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, terwijl [eiseres 2] c.s. wel ontvankelijk waren in hun vorderingen. Het spoedeisend belang werd onderbouwd door het voornemen van gedaagde om [persoon A] op korte termijn te verhuizen. De vordering om gedaagde te verbieden financiële transacties te verrichten werd afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was van ongeoorloofde transacties. Echter, het verzoek om gedaagde te verbieden [persoon A] te verhuizen werd toegewezen, gezien de omstandigheden en de recente verhuizing van [persoon A].
Het verhuisverbod geldt totdat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van de eiseressen tegen de benoeming van gedaagde als bewindvoerder. Tevens werd een dwangsom van € 5.000,00 opgelegd aan gedaagde in geval van overtreding van het verhuisverbod. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is op 22 juli 2024 uitgesproken door mr. P. de Bruin en de schriftelijke uitwerking is op 25 juli 2024 aan partijen verzonden.