ECLI:NL:RBROT:2024:6969

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/10/682944 / KG ZA 24-719
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over verhuisverbod en financiële transacties met betrekking tot bewindvoering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 22 juli 2024 een mondeling vonnis uitgesproken in een kort geding tussen eiseressen en gedaagde, waarbij eiseres sub 1 niet-ontvankelijk werd verklaard. De eiseressen, bestaande uit [eiseres 1], [eiseres 2] en [eiseres 3], vorderden een verbod voor gedaagde om [persoon A] te verhuizen en om financiële transacties ten laste van [persoon A] te verrichten. Gedaagde, die als bewindvoerder en mentor van [persoon A] is benoemd, voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vorderingen van de eiseressen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres 1] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, terwijl [eiseres 2] c.s. wel ontvankelijk waren in hun vorderingen. Het spoedeisend belang werd onderbouwd door het voornemen van gedaagde om [persoon A] op korte termijn te verhuizen. De vordering om gedaagde te verbieden financiële transacties te verrichten werd afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was van ongeoorloofde transacties. Echter, het verzoek om gedaagde te verbieden [persoon A] te verhuizen werd toegewezen, gezien de omstandigheden en de recente verhuizing van [persoon A].

Het verhuisverbod geldt totdat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van de eiseressen tegen de benoeming van gedaagde als bewindvoerder. Tevens werd een dwangsom van € 5.000,00 opgelegd aan gedaagde in geval van overtreding van het verhuisverbod. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is op 22 juli 2024 uitgesproken door mr. P. de Bruin en de schriftelijke uitwerking is op 25 juli 2024 aan partijen verzonden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/682944 / KG ZA 24-719
Schriftelijke uitwerking van 25 juli 2024 van het op 22 juli 2024 mondeling uitgesproken vonnis in kort geding
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiseres 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eiseressen,
advocaat mr. R. van Noord te Ridderkerk,
tegen
[gedaagde],
VOOR ZICHZELF EN IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE GOEDEREN VAN [persoon A] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.F. van Duin te Ridderkerk.
Eiseressen worden hierna [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] genoemd. [eiseres 2] en [eiseres 3] worden hierna samen [eiseres 2] c.s. genoemd. Gedaagde wordt hierna [gedaagde] genoemd. Waar dat in de beslissing van belang is, wordt de specifieke hoedanigheid van [gedaagde] benoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de producties van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 22 juli 2024;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter medegedeeld dat zij mondeling uitspraak gaat doen. De mondelinge behandeling is met het oog daarop kort geschorst. Na de schorsing heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan. Dit vonnis vormt de schriftelijke uitwerking daarvan en wordt op 25 juli 2024 aan partijen gestuurd.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] is bij beschikkingen van de kantonrechter in deze rechtbank van 8 juli 2024 benoemd tot bewindvoerder en mentor van zijn moeder, mevrouw [persoon A] . In die zaken heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.2.
[eiseres 1] is de dochter van [gedaagde] , [eiseres 2] en [eiseres 3] zijn zussen van [persoon A] . Zij hebben op 18 juli 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen waarin [gedaagde] is benoemd tot mentor en bewindvoerder. Op 11 juli 2024 heeft [eiseres 1] een verzoek ingediend bij de kantonrechter om zelf tot bewindvoerder en mentor te worden benoemd.
2.3.
[persoon A] is aan het dementeren. Zij verbleef vanaf november 2023 in verzorgingshuis De Reyerheem in Ridderkerk en is in mei 2024, gesloten, opgenomen in zorgcomplex De Riederborgh eveneens in Ridderkerk.
2.4.
[gedaagde] is van plan om [persoon A] op korte termijn naar een zorgcomplex in Purmerend te verhuizen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] vorderen – samengevat – [gedaagde] te verbieden om [persoon A] te verhuizen en om financiële transacties ten laste van [persoon A] te doen, een en ander op verbeurte van een dwangsom dat [gedaagde] zich niet aan die verboden houdt, en om [gedaagde] in de kosten van deze procedure te veroordelen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen. Hij vindt dat een spoedeisend belang ontbreekt en dat [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] daarom niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen althans dat die vorderingen moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter begrijpt de dagvaarding zo, dat [gedaagde] voor zichzelf én in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van [persoon A] is gedagvaard. [gedaagde] heeft niet gezegd dat hij dit niet zo heeft begrepen. Dit is daarom in de kop van deze beslissing al zo vermeld.
4.2.
[eiseres 1] wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij in de gegeven omstandigheden niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv. [eiseres 2] c.s. zijn wel ontvankelijk in hun vorderingen tegen [gedaagde] .
4.3.
Het spoedeisend belang bij die vorderingen vloeit voort uit het door [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling bevestigde voornemen om [persoon A] op 23 juli 2024 naar Purmerend te verhuizen. [eiseres 2] c.s. willen dat voorkomen.
4.4.
Anders dan [eiseres 2] c.s. menen, heeft [gedaagde] het aanvraagformulier ingevuld overeenkomstig de instructies en zijn de verzoeken conform artikel 798 Rv gedaan.
4.5.
De vordering om [gedaagde] te verbieden financiële transacties ten laste van [persoon A] te doen, wordt afgewezen. Ten eerste is het bewind heel recent uitgesproken. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende inzicht in wie, recent en sinds november 2023, met gebruikmaking van de bankpas van [persoon A] , financiële transacties ten laste van [persoon A] heeft gedaan. Bewijsstukken van die transacties zijn voor het overgrote gedeelte niet in het geding gebracht. Daarom is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een situatie die op dit moment dwingt tot ingrijpen.
4.6.
De vordering om [gedaagde] (in zijn hoedanigheid van bewindvoerder) te verbieden om [persoon A] naar een andere zorgaccommodatie in Purmerend te verhuizen, wordt wel toegewezen. Uit het dossier komt namelijk het beeld naar voren dat [gedaagde] maar af en toe in beeld is bij [persoon A] en dat hij dus bepaald geen constante factor in haar leven is. Dit wordt onderstreept door de onweersproken gelaten stelling van [eiseres 2] c.s. dat [gedaagde] in mei 2024 nog in een afkickkliniek heeft gezeten (waaruit hij voortijdig is vertrokken). Daar komt bij dat [gedaagde] wel heeft gesteld dat hij [persoon A] naar een zorgaccommodatie in Purmerend wil verhuizen, maar het is volstrekt onduidelijk hoe de situatie er in die nieuwe zorgaccommodatie precies uit ziet. Verder heeft [gedaagde] niet met stukken onderbouwd dát daadwerkelijk een plekje in een andere zorgaccommodatie voor [persoon A] is geregeld en is niet duidelijk wie daarvoor zijn geraadpleegd en, voor zover nodig, toestemming voor heeft/hebben gegeven. Daar komt bij dat het de vraag is hoe wenselijk een nieuwe verhuizing voor [persoon A] is. [eiseres 2] c.s. hebben namelijk onweersproken gesteld dat [persoon A] recent een verhuizing achter de rug heeft. Verder is [persoon A] op leeftijd (77 jaar oud) en lijdt zij aan dementie. Het is (bijna) een feit van algemene bekendheid dat mensen op leeftijd een mentale tik kunnen krijgen door een verhuizing. Dit betekent dat de voorzieningenrechter betwijfelt of een tweede verhuizing binnen korte tijd in het belang is van [persoon A] , zeker in de situatie dat niet is gebleken dat een arts zich daarover heeft uitgelaten.
4.7.
Het verhuisverbod geldt totdat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan op het door [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] ingestelde hoger beroep tegen de beschikkingen van de kantonrechter in deze rechtbank waarin [gedaagde] tot bewindvoerder en mentor van [persoon A] is benoemd. Verder wordt aan het verhuisverbod een eenmalige dwangsom van € 5.000,00 verbonden. Die dwangsom moet [gedaagde] (in persoon) betalen als hij zich (in zijn hoedanigheid van bewindvoerder) niet aan het verhuisverbod houdt.
4.8.
De proceskosten worden gecompenseerd, omdat de partijen familie van elkaar zijn. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiseres 1] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
verbiedt [gedaagde] (in zijn hoedanigheid van bewindvoerder) met onmiddellijke ingang om [persoon A] , die op dit moment in zorgcomplex De Riederborgh in Ridderkerk verblijft, mee te nemen en/of te verhuizen naar een andere zorgaccommodatie, totdat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan op het door [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] ingestelde hoger beroep tegen de beschikkingen van de kantonrechter in deze rechtbank waarin [gedaagde] tot bewindvoerder en mentor van [persoon A] is benoemd;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] (in persoon) om aan [eiseres 2] c.s. een dwangsom van € 5.000,00 te betalen, in het geval dat hij zich (in zijn hoedanigheid van bewindvoerder) niet aan het verbod in 5.2. houdt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024.
De schriftelijke uitwerking van dit vonnis is op 25 juli 2024 aan partijen ter beschikking gesteld.
3349/2009