ECLI:NL:RBROT:2024:6950

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/10/673049 / HA RK 24-96
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopig deskundigenbericht in internationale nalatenschapszaak met betrekking tot onverdeelde percelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een verzoek ingediend voor een voorlopig deskundigenbericht met betrekking tot de waarde van twee percelen die behoren tot de onverdeelde nalatenschap van de grootouders van de verweerders [verweerder 1] en [verweerder 2]. De rechtbank heeft op 19 juli 2024 besloten om dit verzoek toe te wijzen. De procedure begon op 1 februari 2024 met de indiening van het verzoekschrift, gevolgd door verschillende correspondenties en een mondelinge behandeling op 11 juni 2024. De rechtbank oordeelde dat het verzoek aan de vereisten voldeed en dat de verweerders geen zwaarwegende bezwaren hadden tegen de toewijzing van het deskundigenbericht. De rechtbank benadrukte dat het verzoek niet in strijd was met de goede procesorde, ondanks het feit dat er een bodemprocedure aanhangig was. De rechtbank heeft DLV Advies als deskundige voorgesteld en wacht nu op de begroting van de deskundige. De partijen zijn het erover eens dat de deskundige Wim Stigter zal zijn. De rechtbank heeft ook de vragen vastgesteld die aan de deskundige moeten worden voorgelegd, waaronder de waardebepaling van de percelen en de mogelijke gevolgen van bestemmingsplanwijzigingen. De beslissing om het voorschot op de kosten van de deskundige door de verzoekers te laten betalen, werd ook bevestigd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/673049 / HA RK 24-96
Beschikking van 19 juli 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

2.
[verzoeker 2],
beiden wonend in [woonplaats 1] (gemeente [gemeente 1] ),
verzoekers,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonend in [woonplaats 2] , Ohio , Verenigde Staten van Amerika,
verweerster,
advocaat mr. A.J.C.M. van Acht te Oosterbeek,
2.
[verweerder 2],
wonend in [woonplaats 3] (gemeente Krimpenerwaard),
verweerder,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna [verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verweerder 1] en [verweerder 2] genoemd. Verzoekers worden gezamenlijk [verzoeker 1] c.s. genoemd. Verweerders worden gezamenlijk [verweerder 1] c.s. genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift dat bij de rechtbank is binnengekomen op 1 februari 2024, met bijlagen;
  • de brief van mr. Huijzer van 3 juni 2024 met videolink;
  • de brief van mr. Huijzer van 4 juni 2024, met bijlage (volmacht);
  • het verweerschrift van [verweerder 1] , met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 11 juni 2024 en de daarbij door [verzoeker 1] c.s. overgelegde spreekaantekeningen en de door [verweerder 2] overgelegde spreekaantekeningen inclusief de op voorhand toegestuurde bijlagen bij die spreekaantekeningen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[verzoeker 1] c.s. stellen dat alle partijen gerechtigd zijn tot een deel van de nog onverdeelde nalatenschap van de grootouders van [verweerder 1] c.s. Tot die nalatenschap behoort het recht van eigendom van twee percelen. [verzoeker 1] c.s. hebben een bodemprocedure aanhangig gemaakt en daarin verdeling van die percelen gevorderd. Omdat [verweerder 1] c.s. de in opdracht van [verzoeker 1] c.s. uitgevoerde taxatie van de percelen betwisten, verzoeken [verzoeker 1] c.s. om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten met betrekking tot de waarde van die percelen. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Die beslissing wordt hierna toegelicht.
2.2.
Het deskundigenbureau van de rechtbank heeft een deskundige aangezocht en is in afwachting van zijn begroting van het voorschot op de kosten.
Rechtbank bevoegd
2.3.
Dit is een internationale zaak. [verweerder 1] woont in Ohio (VS). Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is.
Het beoordelingskader
2.4.
Het verzoek moet in beginsel worden toegewezen, als het ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Het verzoek kan evenwel worden afgewezen als (i) de verzoeker daarbij geen belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW, (ii) het verzoek in strijd is met de goede procesorde, (iii) misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig deskundigenbericht te verlangen of (iv) er een ander, zwaarwichtig bezwaar is tegen toewijzing van het verzoek.
Het oordeel: het verzoek wordt toegewezen
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzoek aan de hiervoor in 2.4 genoemde vereisten en slaagt het verweer van [verweerder 1] c.s. niet. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
2.6.
[verweerder 1] c.s. hebben allereerst aangevoerd dat [verzoeker 1] c.s. geen belang hebben bij een voorlopig deskundigenbericht, omdat [verzoeker 1] c.s. al een taxatie (met een gelijke vraagstelling) hebben laten uitvoeren waarvan zij in de bodemprocedure uitgaan. Vaststaat dat [verweerder 1] c.s. bezwaar hebben tegen de in opdracht van [verzoeker 1] c.s. uitgevoerde taxatie. [verzoeker 1] c.s. hebben er dus in het kader van de gevorderde verdeling van de percelen belang bij dat die door een onafhankelijke deskundige worden getaxeerd. [verweerder 1] stelt zich verder – naar de rechtbank begrijpt – op het standpunt dat een waardebepaling niet nodig is gelet op de verdelingsvordering in de bodemprocedure. De rechtbank begrijpt en volgt dit standpunt niet; ongeacht de wijze van verdeling is het van belang om de waarde van de percelen vast te stellen.
2.7.
[verweerder 2] heeft daarnaast aangevoerd dat omdat er al een bodemprocedure loopt [verzoeker 1] c.s. geen belang hebben bij hun verzoek. Volgens [verweerder 1] is het aan de bodemrechter om te bepalen of er al dan niet bewijsbeslissingen worden genomen, zodat het verzoek volgens haar in strijd is met de goede procesorde. Op grond van artikel 202 lid 2 Rv kan ook tijdens een aanhangige procedure een voorlopig deskundigenbericht worden bevolen. Het enkele feit dat er een bodemprocedure loopt, maakt niet dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde of dat [verzoeker 1] c.s. daarbij geen belang hebben. Dat zou het geval kunnen zijn als een voorlopig deskundigenbericht overduidelijk inefficiënt is of dat het daaruit te verkrijgen bewijs niet meer kan worden gebruikt in de bodemprocedure. Daarvan is hier echter geen sprake. De bodemprocedure staat nog relatief aan het begin. De mondelinge behandeling vindt plaats in oktober 2024. Informatie over de waarde van de percelen waarvan verdeling wordt gevorderd kan daarmee in de bodemzaak worden gebruikt.
2.8.
Verder hebben [verweerder 1] c.s. aangevoerd dat in de bodemprocedure eerst moet worden opgehelderd of het laatste testament van [persoon A] – waarop [verzoeker 1] c.s. hun gerechtigdheid tot de nalatenschap van de grootouders van [verweerder 1] c.s. baseren –
rechtsgeldig is en of [verzoeker 1] c.s. daaraan rechten kunnen ontlenen (voordat eventueel over de verdeling wordt beslist). Volgens [verweerder 1] c.s. is dat testament niet rechtsgeldig en zij hebben in de bodemprocedure ook een reconventionele vordering ingesteld die daarop is gericht. Volgens [verweerder 1] hebben [verzoeker 1] c.s. daarom op dit moment onvoldoende belang bij hun verzoek en volgens [verweerder 2] is dit verzoek daarom in strijd met de goede procesorde. Zij voeren aan dat er nog getuigen gehoord moeten worden in verband met de discussie over de rechtsgeldigheid van het testament en dat mocht de bodemrechter al toekomen aan een verdeling, de waardering van de percelen dan al weer achterhaald is.
2.9.
Ook dit verweer slaagt niet. Dat in de bodemprocedure eerst over de rechtsgeldigheid van het testament moet worden geoordeeld en dat voor een oordeel daarover getuigen moeten worden gehoord is een aanname van [verweerder 1] c.s., maar het is aan de bodemrechter om dat te bepalen. Daar kan de rechtbank bij de beoordeling van dit verzoek niet op vooruitlopen. [verzoeker 1] c.s. hebben aangevoerd dat zij dit verzoek hebben ingediend om de proceseconomie in de bodemprocedure te bevorderen. De rechtbank is met [verzoeker 1] c.s. eens dat een versnelling van de bodemprocedure tot de mogelijkheden behoort wanneer op voorhand duidelijk is wat de waarde van de percelen is. Anderzijds is een onderzoek naar de waarde van de percelen mogelijk ‘overbodig’ wanneer – zoals [verweerder 1] c.s. stellen – in de bodemprocedure blijkt dat het testament van [persoon A] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, of wanneer (bijvoorbeeld door een getuigenverhoor) veel tijd is verstreken tussen de uitgevoerde taxatie en het moment waarop de bodemrechter over de verdeling moet oordelen. In het kader van deze afweging vindt de rechtbank het belangrijk dat het voorlopig deskundigenbericht niet bezwaarlijk is voor [verweerder 1] c.s. De waarde van percelen wordt door een deskundige vastgesteld. Anders zou het zijn wanneer bijvoorbeeld van een verweerder zou worden verwacht mee te werken aan een medisch onderzoek. Zo’n situatie doet zich hier niet voor. Daarnaast is het financiële risico voor [verweerder 1] c.s. beperkt. [verzoeker 1] c.s. dienen op grond van de hoofdregel van artikel 205 lid 1 jo. 195 Rv het voorschot op de kosten van de deskundige te betalen c.q. voor te schieten. Het voorlopig deskundigenbericht kan de bodemprocedure versnellen, maar niet vertragen.
Persoon van de deskundige
2.10.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat bij toewijzing van het verzoek DLV Advies als deskundige kan worden benoemd. Het deskundigenbureau van de rechtbank heeft Wim Stigter (hierna: Stigter) van DLV Advies benaderd met de vraag of het hem vrijstaat en of hij beschikbaar is om als deskundige op te treden. Hij heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het deskundigenbureau heeft Stigter daarom verzocht om een begroting van het voorschot op de kosten aan te leveren. Daarvan is de rechtbank in afwachting.
Vragen aan de deskundige
2.11.
[verzoeker 1] c.s. hebben in hun verzoekschrift de volgende aan de deskundige te stellen vragen voorgesteld:

1. Wat is de waarde in het economisch verkeer van ieder van de volgende percelen:
a) E83 (grasland; dit vereist taxatie door een agrarisch taxateur);
b) E104 (woning met ondergrond voorafgaand aan splitsing);
c) E104-A (idem E104, echter
nadoorgevoerde kadastrale splitsing);
d) E104-B-49A; en
e) E104-B-50.
2. Met betrekking tot het grasland (E83)
Is het reëel te veronderstellen dat de Gemeente [gemeente 1] zal instemmen met een
bestemmingsplanwijziging ten behoeve van het realiseren van één of meerdere woningen op dit perceel? Graag uw antwoord toelichten, inclusief de eventuele gevolgen hiervan voor de getaxeerde waarde ervan.
3. Met betrekking tot de na afsplitsing van E104 te beschouwen percelen E104-B-49A en -50
Is het reëel te veronderstellen dat anderen dan de bewoners van de aanliggende woningen (49A en 50) geïnteresseerd zouden kunnen zijn in het verwerven van deze percelen? Graag uw antwoord toelichten, inclusief de eventuele gevolgen hiervan voor de getaxeerde waarde ervan.”
2.12.
In reactie daarop hebben [verweerder 1] c.s. aangegeven dat de onderdelen van perceel
E104 die [verzoeker 1] c.s. aanduiden als E104-B-50 en E104-B-49A na splitsing niet meer zelfstandig toegankelijk zijn en alleen nog bruikbaar zijn als tuin van de woning van [verzoeker 1] c.s. (nummer 49A) en/of de buren op nummer 50. De vraag zou volgens [verweerder 1] c.s. moeten zijn wat de waarde van deze percelen is indien deze als tuin onderdeel uitmaken van de voorliggende woningen. Ter zitting zijn [verzoeker 1] c.s. met de voorgestelde aanpassing van de vraag akkoord gegaan.
2.13.
Verder hebben [verweerder 1] c.s. ter zitting aangegeven dat de percelen E83 en E104 samen (zonder splitsing) mogelijk meer waard zijn dan de opgesplitste delen bij elkaar opgeteld.
2.14.
[verweerder 1] heeft aangevoerd dat de tweede door [verzoeker 1] c.s. voorgestelde vraag geen waarderingsvraag is, maar een juridische beoordeling, waartoe een taxateur niet deskundig is. [verzoeker 1] c.s. hebben ter zitting aangegeven het op dit punt met [verweerder 1] eens te zijn. Vervolgens is ter zitting overeenstemming bereikt dat de vraag zou moeten zijn wat de waarde van het perceel zou zijn als de bestemming zou worden gewijzigd in die zin dat daarop een of meerdere woningen zou(den) kunnen worden gerealiseerd.
2.15.
Naar aanleiding van het voorgaande stelt de rechtbank de volgende vragen vast die aan de deskundige gesteld dienen te worden:
1. Wat is de waarde in het economisch verkeer van ieder van de volgende percelen:
a) E83 (grasland);
b) E104 (woning met ondergrond voorafgaand aan splitsing);
c) E104+E83 (wanneer deze tezamen worden beschouwd);
d) E104-A (na doorgevoerde kadastrale splitsing);
e) E104-B-49A (na doorgevoerde kadastrale splitsing); en
f) E104-B-50 (na doorgevoerde kadastrale splitsing).
2. Wat zou de waarde van perceel E83 zijn indien de bestemming van dit perceel zou worden gewijzigd in die zin dat er een of meerdere woningen op dit perceel zouden kunnen worden gerealiseerd (enkel de waarde van het perceel)?
3. Wat is de waarde van de percelen E104-B-49A en E104-B-50 na doorgevoerde kadastrale splitsing in de vorm van tuin toegevoegd aan de betreffende woningen?
Daarbij wordt bedoeld:
  • met E83: het perceel grond, gelegen aan het [locatie] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie E nummer 83;
  • met E104: het perceel grond met daarop de woning, erf, tuin en verder aanbehoren aan de [adres] , [postcode] [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie E nummer 104;
  • E104-A, E104-B-49A, E104-B-50: de percelen die zouden ontstaan als de door [verzoeker 1] c.s. ‘voorgestelde’ splitsing van het perceel E104, zoals door [verzoeker 1] c.s. ingetekend op de door hen overgelegde kadastrale kaart, zou plaatsvinden:
2.16.
Wat niet zichtbaar is op deze kadastrale tekening is dat er nog bebouwing aanwezig is op het perceel E104-B-50 te weten een berging achter de woning met huisnummer 50, welke berging ook deels op perceel E104-B-49A staat.
2.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd. [verzoeker 1] c.s. moeten dus het voorschot betalen.
2.18.
Partijen mogen, al dan niet vertegenwoordigd door gemachtigden, bij het door de deskundige uit te voeren onderzoek ter plaatse aanwezig zijn.
2.19.
De rechtbank wacht nu de begroting van de deskundige af evenals de reactie van partijen op de begroting. Daarna zal een nieuwe tussenbeschikking volgen waarbij de deskundige wordt benoemd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.3726/2990