ECLI:NL:RBROT:2024:6943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
10/342253-23, 10/218039-23 en 10/235286-23 (gevoegd ttz) / TUL VV: 10/278824-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten en diefstal in vereniging met braak

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk brand stichten in een parkeergarage van een appartementencomplex in Rotterdam op 27 december 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van het complex. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak en medeplegen van schuldheling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn licht verstandelijke beperking, volledig toerekeningsvatbaar was, maar dat er enige doorwerking van zijn psychische stoornissen was. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht niet toe te passen, gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De beslissing op de vorderingen van benadeelde partijen werd ook behandeld, waarbij enkele vorderingen werden toegewezen en andere niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/342253-23, 10/218039-23 en 10/235286-23 (gevoegd ttz)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/278824-22
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van en ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [naam PI] , [detentieadres] , [postcode] [detentieplaats] ,
raadsman mr. J.N. Hoek (deels waargenomen door mr. J. Liauw), advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 april 2024, 4 juli 2024 en 11 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. E. van Veen, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/235286-23 primair ten laste gelegde (diefstal in vereniging);
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/218039-23 ten laste gelegde (diefstal in vereniging met braak), het onder parketnummer 10/235286-23 subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van schuldheling) en het onder parketnummer 10/342253-23 ten laste gelegde (medeplegen van brandstichting);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, onder de algemene voorwaarde en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door de forensische psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgaanbieder, te bepalen door de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole;
  • met opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht;
  • tenuitvoerlegging van het (resterende deel van het) voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/278824-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 10/235286-23 primair ten laste gelegde diefstal in vereniging niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 10/218039-23 ten laste gelegde diefstal met braak in vereniging zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, nu op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
4.3.
Bewijswaardering parketnummer 10/235286-23 subsidiair (schuldheling)
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het medeplegen van de heling van de scooter kan worden bewezen nu de verdachte tezamen met de medeverdachte op de gestolen scooter reed, terwijl de medeverdachte hem had verteld dat het niet zijn scooter was. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij aan de scooter wilde gaan sleutelen, terwijl de getuige heeft waargenomen dat de verdachten aan de scooter ‘rommelden’ en dat de scooter op een bijzondere manier werd gestart en uitgezet. Tot slot is bij de verdachte gereedschap aangetroffen in zijn tas.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde heling. Uit de camerabeelden blijkt dat niet de verdachte, maar de medeverdachte de bestuurder van de scooter was. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte de wetenschap had dat het een gestolen scooter betrof, nu het slot zich nog in de scooter bevond en de verdachte weliswaar een schroevendraaier bij zich droeg, maar om de reden dat hij aan de scooter van een vriend ging sleutelen.
4.3.3.
Beoordeling
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan heling van de scooter. De verdachte en zijn medeverdachte hebben samen op een scooter gereden die van diefstal afkomstig is, zo blijkt uit de aangifte die is gedaan door de rechthebbende van de scooter. De scooter werd bestuurd door de medeverdachte en de verdachte zat bij hem achterop. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte handelingen heeft verricht aan de voorzijde van de scooter, waar, voor de rechtbank zichtbaar op een foto die zich in het procesdossier bevindt, een deel van de voorkap ontbrak, zodat er toegang was tot en duidelijk zicht op de onderliggende elektronica. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij wist dat de scooter liep
zonderdat de bijbehorende sleutel zich in het contactslot bevond. Onder die omstandigheden moet de verdachte redelijkerwijze hebben vermoed dat de scooter van diefstal afkomstig was. Dit geldt eens te meer voor de medeverdachte die blijkens de camerabeelden meerdere bijzondere handelingen met de scooter heeft verricht.
4.3.4.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/235286-23 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van schuldheling is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewijswaardering parketnummer 10/342253-23 (brandstichting)
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting. De verdachte heeft de brandstichting bekend. Op de camerabeelden in het dossier zijn twee personen te zien die een voorverkenning doen. Eén man komt later in beeld met een jerrycan. Daarnaast is te zien dat de schoenen van de brandstichter in de brand vliegen. De verdachte is herkend op de beelden van de camera in de lift. Er was sprake van gemeen gevaar voor goederen. Door de brand is veel schade ontstaan aan eigendommen van bewoners, zoals auto’s en scooters, in kelderboxen, alsmede in en aan de parkeergarage. Ook was sprake van gevaar voor personen. Boven de garage bevonden zich woningen en alle bewoners moesten worden geëvacueerd. Voorts zijn bij de brand gevaarlijke gassen en rook vrij gekomen, hetgeen ook blijkt uit de foto’s in het dossier van de gevel van de woontoren met roetschade. Er is sprake van medeplegen, gelet op de op de camerabeelden zichtbare medeverdachte, maar ook op grond van de verklaring van de verdachte dat hij de brand in opdracht van een opdrachtgever heeft gesticht.
4.4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is dat door de brand gevaar voor personen is ontstaan. In het dossier bevinden zich wel foto’s, maar een beschrijving hiervan ontbreekt. In één proces-verbaal is gerelateerd hoe de brand zich heeft ontwikkeld, maar er is geen rapportage van de brand(weer), zodat onbekend is hoe de brand is uitgegaan en of (en zo ja waar) in het pand mensen aanwezig waren. Voorts geldt dat parkeergarages gewoonlijk over installaties beschikken om rook en gas af te voeren. De verdediging verzoekt voorts partiële vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt van een “nauwe en bewuste samenwerking”. Niet kan worden bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd samen met medeverdachte [medeverdachte] die eerder met de verdachte bij het pand is gezien, ook al wordt gezien dat de helm die [medeverdachte] eerst droeg, later door de verdachte werd gedragen. Zijn rol kan ook die van een medeplichtige zijn. Ook de verklaring van de verdachte dat hij van een persoon de opdracht en geld voor de brandstichting heeft gekregen is niet voldoende voor het bewijs van medeplegen door deze onbekend gebleven opdrachtgever. Zijn rol kan ook die van uitlokker zijn.
4.4.3.
Beoordeling
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis, bewezen dat de verdachte de brandstichting heeft gepleegd en dat hierdoor gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor personen te duchten was, maar dat niet kan worden bewezen dat hij de brandstichting samen heeft gepleegd met een ander.
Gevaar voor personen
De parkeergarage waar door de verdachte brand is gesticht, bevindt zich onder een wooncomplex. Rond 02:45 uur werd de politie afgestuurd op de melding dat er brand was ontstaan. De brand vond dus plaats op een tijdstip waarop de kans zeer groot is dat de bewoners in de bovenliggende woningen thuis waren. Dat de bewoners ook daadwerkelijk thuis waren, blijkt uit de diverse aangiftes en verklaringen van bewoners, die door de brandweer gesommeerd zijn hun woning te verlaten. Het hele wooncomplex is ontruimd. Uit de verklaring van aangeefster [aangeefster] blijkt dat er rook van beneden naar boven voorbij het raam kwam. Het dossier bevat een foto waarop roetschade is te zien aan de voorzijde van het wooncomplex. Het is een feit van algemene bekendheid dat brandstichting gepaard gaat met rook en dat brand en rook zich snel verspreiden. Rookontwikkeling draagt, naar de algemene ervaringsregel leert, een gevaar voor de gezondheid in zich met mogelijk fatale gevolgen. Verder wordt in meerdere onderdelen van het procesdossier de brand beschreven als een grote brand die gepaard ging met een enorme hitte-ontwikkeling, waarbij veel schade is aangericht aan structurele onderdelen van het gebouw. Van een bijzondere voorziening in het gebouw die maakt dat een dergelijke brand zonder menselijk ingrijpen beperkt zou zijn gebleven tot het garagedeel en niet bedreigend zou zijn geweest voor de bovengelegen appartementen, blijkt niet.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels (ook) sprake was van een voorzienbaar levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten de bewoners van het wooncomplex.
MedeplegenDe verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij de opdracht heeft gekregen om de brandstichting te plegen en dat hij de brandstichting samen met de medeverdachte heeft uitgevoerd. Maar omdat de verdachte het bij zijn summiere verklaring op zitting heeft gelaten, is van de opdrachtgever, noch van de medeverdachte duidelijk geworden welke wezenlijk bijdrage zij hebben gehad. De rol van de medeverdachte is niet duidelijk geworden, afgezien van zijn aanwezigheid bij wat mogelijk een ‘voorverkenning’ is geweest. Uit het dossier kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat zijn bijdrage van zodanig gewicht was dat kan worden gesproken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. In het bijzonder is niet gebleken dat de medeverdachte op het moment van de brandstichting in het pand aanwezig was of dat hij uitvoeringshandelingen heeft verricht. Over de opdrachtgever heeft de verdachte weliswaar verklaard dat hij de opdracht had gekregen om de brandstichting te plegen en dat hij daarvoor een geldbedrag van een paar duizend euro heeft gekregen, maar de rol van de opdrachtgever is voor het overige volstrekt onduidelijk gebleven. Zo is onder meer onbekend wat de strekking van de opdracht was en tot op welk detailniveau deze opdracht was uitgewerkt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ontbreekt aan voldoende wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.4.4.
Conclusie
De onder parketnummer 10/342253-23 ten laste gelegde brandstichting is wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde “medeplegen”.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/342253-23, parketnummer 10/218039-23 en parketnummer 10/235286-23 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10/342253-23
hij op 27 december 2023, te Rotterdam,
opzettelijk brand heeft gesticht in een parkeergarage, gelegen aan de Brede Hilledijk,
door een aldaar geparkeerd staand voertuig, te weten een (personen)auto, merk: Mercedes, voorzien van kenteken: [kentekennummer 1] , toebehorende aan [slachtoffer 9] , te besprenkelen met een brandbare vloeistof en vervolgens (daarbij) deze vloeistof aan te steken, als gevolg waarvan voornoemde (personen)auto (volledig) is uitgebrand en daarbij vervolgens auto’s en scooters en motoren en bromfietsen en goederen (betreffende onder meer kleding en schilderijen en electronica en schoenen en boeken) (toebehorende aan [slachtoffer 19] of [slachtoffer 3] of
[slachtoffer 4] of [slachtoffer 5] of [slachtoffer 20] of [slachtoffer 7] of
[slachtoffer 8] of [slachtoffer 18] of [slachtoffer 10] of [slachtoffer 11] of
[slachtoffer 21] of [slachtoffer 22] of [slachtoffer 23] of [slachtoffer 24] of
[slachtoffer 25] of één of meer andere personen) en (grote) delen van de (beton)constructie en verschillende leidingen (van de waterafvoer en electra en riolering) en verschillende installaties en lampen, althans een deel van de inventaris of infrastructuur en de (buiten)gevel in/van deze garage en een deel van de buitengevel van het bovengelegen wooncomplex toebehorende aan Altera Vastgoed NV of VVE de Groene Kaap of één of meer bewoners van dit wooncomplex) is/zijn verbrand/gesmolten/verschroeid /of rookschade/roetschade/waterschade hebben opgelopen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten gemeen gevaar voor de voornoemde parkeergarage en het bovengelegen wooncomplex en alle daarin aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten de bewoners van het wooncomplex te duchten was;
parketnummer 10/218039-23
hij op 29 augustus 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
meerdere accu’s van elektrische fietsen,
die geheel of ten dele aan [slachtoffer 17] of een onbekend gebleven persoon,
toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader
die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht
door middel van braak;
parketnummer 10/235286-23 subsidiair
hij op 13 september 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
een bromfiets (merk Piagg
io C38) met kenteken [kentekennummer 2] ,
voorhanden heeft gehad ,
terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/342253-23
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
parketnummer 10/218039-23
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
parketnummer 10/235286-23 subsidiair
medeplegen van schuldheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op negentienjarige leeftijd drie strafbare feiten gepleegd.
Allereerst heeft hij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak door accu’s van elektrische fietsen weg te nemen. Hij heeft door aldus te handelen laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Ook heeft hij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan schuldheling door een van diefstal afkomstige bromfiets voorhanden te hebben. Door heling van gestolen goederen blijft het criminele circuit in stand. Dit veroorzaakt eveneens overlast en financiële schade bij de benadeelde.
Daarnaast heeft de verdachte zich in de nacht van 27 december 2023 schuldig gemaakt aan een brandstichting in de inpandige parkeergarage van een appartementencomplex aan de Brede Hilledijk in Rotterdam. Hierdoor is gevaar voor personen, namelijk de bewoners van het wooncomplex, en voor hun woningen en spullen ontstaan. De verdachte is met een jerrycan met brandbare vloeistof de garage ingelopen en heeft één van de daar geparkeerde auto’s besprenkeld met de inhoud van de jerrycan, waarna de auto door hem in brand is gestoken. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam stonden er al meerdere voertuigen in brand. Er was sprake van veel rookontwikkeling, waardoor de brandweer moest opschalen tot een zeer grote brand. Het hele wooncomplex moest worden ontruimd en de bewoners van dit complex hebben de nacht elders moeten doorbrengen. Er zijn meerdere voertuigen in de garage uitgebrand en er is uitgebreide rook-, roet- en waterschade ontstaan door de brand, ook aan diverse goederen die de bewoners in hun berging hadden opgeslagen.
Naast enorme materiële schade heeft de brand een grote impact gehad op de direct betrokkenen. Een brandstichting zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de omwonenden. Daarnaast geldt dat brandstichting in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt in de maatschappij, temeer nu de brandstichting plaatsvond onder een wooncomplex. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn onvoorspelbaar. Brandstichting is dan ook een zeer ernstig en gevaarlijk feit. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij hieraan met zijn handelen heeft bijgedragen en dat hij onvoldoende stil heeft gestaan bij de impact en gevolgen hiervan voor anderen. De verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële belang.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog mw. drs. [persoon A]heeft ten behoeve van een eerdere strafzaak tegen de verdachte een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 januari 2023. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Psycholoog mw. [persoon B]heeft onderzoek naar de verdachte gedaan in de huidige strafzaak en een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 maart 2024. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Toerekenbaarheid
De verdachte is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking, een sociaal emotionele achterstand, een ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersingsstoornis of andere gedragsstoornis en een ernstige stoornis in cannabisgebruik (in vroege remissie). De verdachte heeft tijdens het onderzoek echter weinig inzicht gegeven in zijn belevingswereld en in het tenlastegelegde. De rapporteur neemt bij haar advies in aanmerking dat daardoor informatie mogelijk niet bekend is geworden. Zij ziet op basis van het verhaal van de verdachte echter bewijs voor een antisociale en egocentrische insteek met onevenredig oog voor korte-termijn-gewin. De verdachte weet, ondanks zijn licht verstandelijke beperking, dat dergelijke keuzes onacceptabel zijn maar maakt deze keuze vanuit antisociale cognities toch. De rapporteur ziet dan ook geen aanwijzingen voor verminderde toerekenbaarheid en adviseert de verdachte het tenlastegelegde volledig toe te rekenen. Zij plaatst daarbij wel de kanttekening dat bij de verdachte psychische stoornissen zijn vastgesteld, die geen ‘acuut’ karakter kennen. Deze waren derhalve ook in de periode van de brandstichting aanwezig en hebben ongetwijfeld enigszins meegespeeld. Meer inzicht in het tenlastegelegde en in de belevingswereld van de verdachte en zijn middelengebruik, had kunnen leiden tot de conclusie dat sprake was van enige doorwerking en het advies de verdachte het tenlastegelegde feit wel in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rapporteur heeft onderzocht of er indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij concludeert dat bij de verdachte sprake is van beperkte handelingsvaardigheden waarvoor hulpverlening en behandeling ingezet zou kunnen worden, maar dat de onmogelijkheden om te komen tot pedagogische beïnvloeding zwaarder wegen. De verdachte laat zien dat hij in toenemende mate bewust antisociale keuzes maakt. Daarnaast weegt zwaar dat de verdachte gericht is op verzelfstandiging, hetgeen al enige tijd in gang is gezet. Gezien wordt dat de verdachte prima functioneert binnen de structuur van de RJJI. Het afgelopen jaar heeft het ontbroken aan enige vorm van structuur en daarin is hij tekortgekomen. Dat maakt echter niet dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast want binnen het lopende toezicht hadden jeugdhulpverleners met de verdachte enige structuur kunnen aanbrengen, wanneer hij zich hiervoor had opengesteld. De jeugdhulpverlening heeft de verdachte echter onvoldoende kunnen bereiken, mede doordat consequenties van zijn acties hem minder lijken te raken. De rapporteur adviseert de verdachte volgens het volwassenstrafrecht te veroordelen.
Interventie-advies
De rapporteur oordeelt dat bij de verdachte geen sprake is van een doorwerking van de vastgestelde stoornissen in het tenlastegelegde, zodat er geen gronden zijn om een behandeling in een strafrechtelijk kader te adviseren. Er zijn echter wel zorgen in verband met de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte, alsmede het beveiligen van de maatschappij vanwege het hoge recidiverisico. Daarbij komt dat de rapporteur niet geheel kan uitsluiten dat er sprake is geweest van een doorwerking van de stoornissen in het tenlastegelegde feit. In dat licht acht de rapporteur een ambulante behandeling onvoldoende, omdat de verdachte dan beïnvloed wordt door zijn oude omgeving, terwijl verdachte het best lijkt te functioneren in een omgeving met duidelijkheid, structuur en vaste regels. De rapporteur adviseert dan ook een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, waaronder een begeleid wonen traject in combinatie met een ambulante (forensische) behandeling, naast toezicht door de reclassering (ook op middelengebruik).
Reclassering Nederland(hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 april 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is eerder onder het jeugdstrafrecht veroordeeld. Hij is zes weken voor zijn aanhouding uit jeugddetentie gekomen en werd sindsdien begeleid door de jeugdreclassering in verband met een voorwaardelijke veroordeling met toezicht, voor onder meer een woningoverval. De verdachte hield zich in die zes weken herhaaldelijk niet aan de afspraken, hetgeen resulteerde in een officiële waarschuwing. Het ontbrak de verdachte aan een dagbesteding en inkomen. Kort na de waarschuwing werd de verdachte aangehouden. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, evenals het risico op letsel en het risico op onttrekken aan voorwaarden.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hoewel er indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, worden deze overschaduwd door de contra-indicaties, zoals het feit dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan begeleiding door de jeugdreclassering. De mogelijkheden binnen het jeugdkader zijn uitgeput en voor pedagogische beïnvloeding is hij niet vatbaar. Een streng kader met structuur is noodzakelijk. De reclassering sluit zich dan ook aan bij het advies van de NIFP-rapporteur.
Interventie-advies
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden (een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling en begeleid wonen, zich houden aan een contactverbod met de medeverdachte, een locatiegebod met elektronische monitoring, het hebben van een dagbesteding en meewerken aan controle cannabisgebruik) om voor de verdachte een gestructureerde omgeving met strenge kaders te realiseren, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
7.3.3.
Verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Op de terechtzitting van 4 juli 2024 en 11 juli 2024 zijn de volgende deskundigen gehoord over de wenselijkheid van toepassing van het adolescentenstrafrecht en in het bijzonder de (on)mogelijkheden van pedagogische beïnvloeding van de verdachte, de mate waarin de verdachte de feiten kunnen worden toegerekend en de geadviseerde en beoogde interventies, zoals het begeleid wonen bij Pameijer:
 psycholoog [persoon B] ,
 mw. [persoon C] , werkzaam als GZ-psycholoog bij RJJI De Hartelborgt,
 mw. [persoon D] , werkzaam als behandelcoördinator bij RJJI De Hartelborgt,
 mw. [persoon E] , werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, en
 mw. [persoon F] , werkzaam als jeugdreclasseringswerker bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
De deskundigen hebben ter zitting verklaard dat zij in hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen over voornoemde vraagpunten geen aanleiding zien om eerder in hun rapportages ingenomen standpunten te wijzigen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Oordeel over de toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank stelt ten aanzien van de bevindingen van de psycholoog vast dat zij weliswaar tot het advies komt de verdachte de feiten volledig toe te rekenen, maar dat zij daarbij wel de kanttekening plaatst dat mogelijk sprake is geweest van enige doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek van de verdachte in de – nu – bewezenverklaarde feiten. De rechtbank neemt de overwegingen van de psycholoog over, maar ziet in het geheel van het procesdossier en hetgeen omtrent de persoon van de verdachte op zitting aan de orde is gesteld wel aanleiding om uit te gaan van enige doorwerking. De rechtbank zal daarom de feiten in licht verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Conclusie over de toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting, het rapport van de psycholoog en de verklaring van de psycholoog ter terechtzitting, voldoende is komen vast te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Oordeel over de toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De raadsmanvan de verdachte heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het strafrecht voor jeugdigen ex artikel 77c Sr. De raadsman voert aan dat uit de rapportage van de psycholoog mw. [persoon B] blijkt dat de verdachte verstandelijk beperkt is, niet op kalenderleeftijdsniveau functioneert en beïnvloedbaar is. De raadsman leest voorts in de rapportage van de psycholoog mw. [persoon B] twijfel in haar conclusie dat het volwassenstrafrecht niet dient te worden toegepast. Hij meent dat er reden is om aan te sluiten bij de bevindingen van de psycholoog Vlieg in haar rapportage uit begin 2023, die (toen) concludeerde dat het jeugdstrafrecht wel diende te worden toegepast.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd in de periode van de dag waarop hij 19 jaar werd tot drie maanden erna. Vooropgesteld dient te worden dat jongvolwassenen die ten tijde van het plegen van het delict tussen de 18 en 23 jaar oud zijn, in beginsel worden veroordeeld volgens het volwassenenstrafrecht.
Bij de beoordeling of er indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen wordt belang gehecht aan de ontwikkelingsfase van de verdachte, waarbij wordt gekeken naar de handelingsvaardigheden van de verdachte en de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding. Daarnaast wordt bezien of sprake is van contra-indicaties, zoals die kunnen volgen uit het strafblad, psychopathische trekken, een criminele levensstijl en pedagogische onmogelijkheden, maar ook of specifieke jeugdinterventies nodig zijn die niet in het commune strafrecht kunnen worden geboden.
De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen van de psycholoog [persoon B] en de reclassering, zoals uiteengezet in de rapportages en zoals toegelicht ter terechtzitting, en overweegt daarover als volgt.
De tekortkomingen in de handelingsvaardigheden van de verdachte staan niet zo zeer ter discussie. Bij de beoordeling, zoals ook ter zitting, staat de vraag centraal of en – zo ja – in welke mate de verdachte pedagogisch beïnvloedbaar wordt geacht. De mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding hangen samen met de mate waarin de verdachte in staat en bereid is zich open te stellen en inzicht te geven in het tenlastegelegde en in zijn belevingswereld en zich vervolgens responsief op te stellen om te kunnen leren van zijn fouten.
Op grond van voormelde bevindingen is het zeer de vraag of de verdachte, áls hij al in staat is zich open te stellen, daartoe ook bereid is. Vervolgens is onzeker of de verdachte zich voldoende responsief zal opstellen om een positieve verandering in zijn gedrag te bewerkstellingen. Daarbij komt dat in eerdere rapportages bij de toen jongere verdachte nog sprake leek te zijn van enig empathisch vermogen en normbesef, maar dat hij het afgelopen jaar daarin een negatieve ontwikkeling heeft laten zien. Daarnaast moeten andere relevante factoren in aanmerking worden genomen, zoals het strafblad van de verdachte en de toename in de ernst van de daarop voorkomende feiten. Ook weegt de rechtbank mee of de verdachte deel uitmaakt van een gezin, dan wel is verzelfstandigd. Zo wordt bij de verdachte niet terugkeer in het gezin beoogd, maar doorstroming naar begeleid wonen. Dat beperkt de mogelijkheden van pedagogische beïnvloeding. Op dezelfde wijze weegt mee dat de verdachte niet is gericht op school, maar op (het zoeken naar) werk. Voorgaande ziet de rechtbank als onmogelijkheden om te komen tot pedagogische beïnvloeding en dus als contra-indicaties.
Het is daarnaast mogelijk dat – ondanks het ontbreken van indicaties of de aanwezigheid van zwaarwegende contra-indicaties – de sancties van het jeugdstrafrecht worden geacht beter aan te sluiten bij de ontwikkelingsleeftijd van de verdachte en dat het jeugdstrafrecht gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene de meest effectieve manier is om het gedrag positief te beïnvloeden. De rechtbank is echter met de rapporteurs van oordeel dat hiervan geen sprake is gelet op de wijze waarop de verdachte heeft gereageerd op eerdere (en recente) begeleiding en jeugdinterventies, waaronder de ITB Harde Kern. De reclassering heeft ter zitting toegelicht dat zij voor de verdachte in de volwassensetting een geschikte plek hebben gevonden, waar hij naartoe kan na detentie. De verdachte is aangemeld en er is voor hem een plaats gerealiseerd bij Pameijer, waar ruimte en aandacht is voor de (problematiek van) jongvolwassenen.
De constatering dat de verdachte goed gedijt in de door de RJJI geboden gestructureerde omgeving met strakke kaders leidt niet tot een andere conclusie, wat de verdediging wel heeft bepleit. Uit deze constatering volgt namelijk niet zonder meer dat de verdachte ook in staat en bereid is te veranderen dus pedagogisch beïnvloedbaar is. Ter zitting hebben de deskundigen dat desgevraagd bevestigd en ook overigens verklaard dat die structuur en kaders ook elders dan in een jeugdgevangenis kunnen worden geboden, te weten in penitentiaire inrichtingen voor volwassen.
Conclusie over toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet – gelet op het voorgaande en anders dan de verdediging – geen aanleiding om in de onderhavige zaak toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, leiden niet tot een ander oordeel.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank sluit zich aan bij de eis van de officier van justitie.
De rechtbank ziet evenzo aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel hangt nauw samen met alles wat er over de persoon van de verdachte hiervoor is overwogen en dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. In navolging van de officier van justitie en de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten zich te houden aan een contactverbod met de medeverdachte en een locatieverbod met elektronische monitoring.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Benadeelde partij in zaak met parketnummer 10/235286-23
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde 1], ter zake van het onder parketnummer 10/235286-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 825,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat vrijspraak is gevorderd van de onder parketnummer 10/235286-23 primair ten laste gelegde diefstal. De door de benadeelde partij geleden schade houdt rechtstreeks verband met de diefstal en kan niet worden toegerekend aan de verdachte.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
8.1.2.
Beoordeling
De benadeelde partij [benadeelde 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder parketnummer 10/235286-23 subsidiair bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.2.
Benadeelde partijen in zaak met parketnummer 10/342253-23
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [benadeelde 2] .vordert een nader te bepalen bedrag (geschat op meer dan
    € 100.000,-) aan materiële schade;
  • [benadeelde 8]vordert een bedrag van € 100,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade;
  • [benadeelde 9]vordert een bedrag van € 8.949,- aan materiële schade;
  • [benadeelde 3]vordert een bedrag van € 500,- aan materiële schade en een bedrag van
    € 1.500,- aan immateriële schade;
  • [benadeelde 4]vordert een bedrag van € 700,- aan immateriële schade;
  • [benadeelde 10]vordert een bedrag van € 1.153,23,- aan materiële schade en een bedrag van € 700,- aan immateriële schade;
  • [benadeelde 5]vordert een nader te bepalen bedrag (geschat op meer dan € 100.000,-) aan materiële schade;
  • [benadeelde 11]vordert een bedrag van € 500,- tot € 1.000,- aan immateriële schade, dan wel een bedrag dat de rechtbank redelijk acht;
  • [benadeelde 6] .vordert een bedrag van € 10.638,04 aan materiële schade;
  • [benadeelde 12]vordert een bedrag van € 3.409,- aan materiële schade;
  • [benadeelde 13]vordert een bedrag van € 620,30 aan materiële schade;
  • [benadeelde 14]vordert een bedrag van € 2.431,- aan materiële schade en een bedrag van
    € 10.000,- aan immateriële schade;
  • [benadeelde 7]vordert een bedrag van € 250,30 aan materiële schade.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [benadeelde 10] , [benadeelde 13] en [benadeelde 7] toewijsbaar zijn. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] is toewijsbaar tot een bedrag van € 100,- aan materiële schade en ten aanzien van de immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is toewijsbaar tot een bedrag van € 500,- aan materiële schade en ten aanzien van de immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De door de benadeelde partijen [benadeelde 12] en [benadeelde 14] geleden schade dient door de rechtbank te worden geschat. De benadeelde partijen [benadeelde 2] . , [benadeelde 5] , [benadeelde 9] , [benadeelde 11] en [benadeelde 6] . dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter zitting een schriftelijke toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen overgelegd en zich daarin primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat vrijspraak is bepleit van het onder parketnummer 10/342253-23 ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] . , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 14] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, omdat de door hen gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 8] gevorderde immateriële schade is opgemerkt dat de kosten van de psycholoog niet zijn onderbouwd en dat het causaal verband tussen die kosten en het ten laste gelegde feit niet is aangetoond. De door de benadeelde partij [benadeelde 3] gevorderde immateriële schade is niet onderbouwd. Ten aanzien van de door de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 10] gevorderde immateriële schade is opgemerkt dat het causaal verband tussen de psychische klachten en het ten laste gelegde feit niet kan worden vastgesteld en dat de immateriële schade niet is onderbouwd met medische stukken. De benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit deel van hun vorderingen. Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 11] gevorderde immateriële schade is opgemerkt dat er bij de benadeelde partij blijkbaar sprake was van reeds bestaande PTSS-klachten. Niet kan worden vastgesteld of deze klachten zijn verergerd en dus in hoeverre het psychisch letsel is ontstaan door het ten laste gelegde. Daarmee ontbreekt de onderbouwing voor een rechtstreeks verband tussen de psychische klachten en het ten laste gelegde en daarom dient de benadeelde partij [benadeelde 11] niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 14] gevorderde immateriële schade is opgemerkt dat het psychisch letsel niet is onderbouwd.
De door de benadeelde partijen [benadeelde 10] , [benadeelde 6] . , [benadeelde 13] en [benadeelde 7] gevorderde materiële schade is onderbouwd en hun vorderingen worden door de verdediging niet betwist.
8.2.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [benadeelde 2] .
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] . is onvoldoende onderbouwd. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 8]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 8] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit kosten eigen risico
à € 100,-, en dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal dit deel van de vordering, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] dat betrekking heeft op immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit deel van de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 9]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9] is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 3] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit kosten eigen risico
à € 350,-en deze schade genoegzaam is onderbouwd, zal dit deel van de vordering, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
De door de benadeelde partij [benadeelde 3] overig gevorderde materiële schade en immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit deel van de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 4]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 4] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de voortdurende angst voor herhaling van een soortgelijk incident ervoor zorgt dat de benadeelde partij in een staat van verhoogde waakzaamheid verkeert en schrikt van ieder alarm. Zij is erg alert en slaapt tot op heden slecht. De benadeelde partij is op zoek naar een andere woning, omdat zij zich niet meer veilig voelt en geen woonplezier meer ervaart in haar huidige woning. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 700,-, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft [benadeelde 4] gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 10]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 10] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht (kosten apparaten in berging à € 474,99 + eigen risico brommobiel à € 500,- + reiskosten partner à € 62,58 = totaal
€ 1.037,57), de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is weersproken, zal dit deel van de vordering geheel worden toegewezen.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 10] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij alert is, piekert over het incident en tot op heden slecht slaapt. Hij leeft continu in vrees dat een dergelijk incident opnieuw zal plaatsvinden. De benadeelde partij voelt zich niet meer veilig thuis, ervaart geen woonplezier meer en is op zoek naar een andere woning. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 700,-, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft [benadeelde 10] gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 5]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 11]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11] is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 6] .
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] . is onvoldoende onderbouwd. Het is op basis van de stukken onduidelijk wat de geleden schade is, ten laste van wie de gemaakte kosten komen en of [benadeelde 6] . al dan niet is verzekerd voor de ontstane schade. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 12]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12] is onvoldoende onderbouwd en door de verdediging betwist. De bedragen in de overgelegde facturen komen niet overeen met de in de vordering genoemde schadebedragen. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 13]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 13] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht (totaal kosten eigen risico bromfietsen à € 400,-, reiskosten à € 64,80, parkeerkosten à € 62,- en verlofuren à € 93,50 = totaal
€ 620,30), de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 13] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 14]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 14] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit de aanschafwaarde van laarzen (exclusief BTW)
à€ 1.566,12en dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal dit deel van de vordering, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
De door de benadeelde partij [benadeelde 14] overig gevorderde materiële schade en immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit deel van de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 14] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 7]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 7] door het onder parketnummer 10/342253-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht (kosten schade scooter
à € 250,30), de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering worden geheel worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Hoofdelijke veroordeling
Door de benadeelde partijen [benadeelde 8] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] ,
[benadeelde 10] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] en [benadeelde 7] is de hoofdelijke veroordeling van verdachte en zijn mededader(s) tot vergoeding van hun schade gevorderd. Omdat niet kan worden vastgesteld dat bij het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend sprake is van medeplegen, is er geen sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid.
8.3.
Conclusie
De rechtbank zal de volgende bedragen toewijzen:
Benadeelde partij
Materiële schade
Immateriële schade
Totaalbedrag
[benadeelde 8]
€ 100,-
€ 100,-
[benadeelde 3]
€ 350,-
€ 350,-
[benadeelde 4]
€ 700,-
€ 700,-
[benadeelde 10]
€ 1.037,57
€ 700,-
€ 1.737,57
[benadeelde 13]
€ 620,30
€ 620,30
[benadeelde 14]
€ 1.566,12
€ 1.566,12
[benadeelde 7]
€ 250,30
€ 250,30
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over de toegewezen bedragen vanaf
27 december 2023. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] . , [benadeelde 9] , [benadeelde 5] , [benadeelde 11] , [benadeelde 6] . en [benadeelde 12] gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 10 maart 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van het medeplegen van een woningoverval en opzetheling veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 25 maart 2023.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het na voorlopige tenuitvoerlegging resterende deel van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van één maand.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair de afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging bepleit, met als onderbouwing dat de verdachte al twee van de drie voorwaardelijk opgelegde maanden jeugddetentie heeft uitgezeten. Subsidiair verzoekt de verdediging de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie om te zetten naar een werkstraf.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het resterende deel van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. Dit brengt ook met zich mee dat het jeugdreclasseringstoezicht zal komen te vervallen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 47, 57, 157, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet, bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/235286-23 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/342253-23, parketnummer 10/218039-23 en parketnummer 10/235286-23 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich vóór het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan urineonderzoek en speekseltest door de reclassering ten behoeve van het beheersen van zijn cannabisgebruik, zo vaak en zo lang deze instelling dat nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal laten stellen van de forensische psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, zo lang de reclassering dat nodig acht;
  • gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld, zo lang de reclassering dat nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd zal inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van betaald werk of het volgen van een opleiding, met een vaste structuur;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Benadeelde partij [benadeelde 8]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 8] , te betalen een bedrag van
€ 100,- (zegge: honderd euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 8] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 8] te betalen
€ 100,-(
hoofdsom, zegge: honderd euro), bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 8] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 3] te betalen
€ 350,-(
hoofdsom, zegge: driehonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 350,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 4] , te betalen een bedrag van
€ 700,- (zegge: zevenhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 4] te betalen
€ 700,- (hoofdsom, zegge: zevenhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 700,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 10]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 10] , te betalen een bedrag van
€ 1.737,57 (zegge: duizend zevenhonderd zevenendertig euro en zevenenvijftig eurocent),bestaande uit € 1.037,57 aan materiële schade en € 700,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 10] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 10] te betalen
€ 1.737,57 (hoofdsom, zegge: duizend zevenhonderd zevenendertig euro en zevenenvijftig eurocent), bestaande uit € 1.037,57 aan materiële schade en € 700,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.737,57 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
27 (zevenentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 10] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 13]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 13] , te betalen een bedrag van
€ 620,30 (zegge: zeshonderdtwintig euro en dertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 13] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 13] te betalen
€ 620,30 (hoofdsom, zegge: zeshonderdtwintig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 620,30 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 13] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 14]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 14] , te betalen een bedrag van
€ 1.566,12 (zegge: vijftienhonderd zesenzestig euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 14] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 14] te betalen
€ 1.566,12 (hoofdsom, zegge: vijftienhonderd zesenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.566,12 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 14] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 7]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 7] , te betalen een bedrag van
€ 250,30 (zegge: tweehonderdvijftig euro en dertig eurocent),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 7] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 7] te betalen
€ 250,30 (hoofdsom, zegge: tweehonderdvijftig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,30 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Overige benadeelde partijen
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 2] . , [benadeelde 9] , [benadeelde 1] , [benadeelde 5] , [benadeelde 11] , [benadeelde 6] . , [benadeelde 12] ieder niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 2] . , [benadeelde 9] , [benadeelde 1] , [benadeelde 5] , [benadeelde 11] , [benadeelde 6] . , [benadeelde 12] ieder in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
gelast
de gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 10 maart 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank met parketnummer 10-278824-22 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie, aldus dat van die straf het resterende gedeelte, te weten
1 (één) maandjeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd;
gelast dat deze jeugddetentie ten uitvoer zal worden gelegd als gevangenisstraf, nu de veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Kuilenburg, voorzitter tevens kinderrechter,
en mrs. M.P. van der Stroom en D.E. van Hout, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 25 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/342253-23
hij op of omstreeks 27 december 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een parkeergarage, gelegen aan de Brede Hilledijk,
door een aldaar geparkeerd staand voertuig (te weten een (personen)auto, merk/type: Mercedes, voorzien van kenteken: [kentekennummer 1] , toebehorende aan [slachtoffer 9] ) te besprenkelen met een brandbare (vloei)stof en/of (vervolgens) (daarbij) deze (vloei)stof aan te steken, althans in aanraking te brengen met open vuur, als gevolg waarvan voornoemde (personen)auto (volledig) is uitgebrand en/of (daarbij) (vervolgens) een of meer andere auto's en/of scooters en/of motoren en/of bromfietsen en/of één of meer goederen (betreffende onder meer kleding en/of schilderijen en/of electronica en/of schoenen en/of boeken) (toebehorende aan [slachtoffer 19] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
[slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 18] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 21] en/of [slachtoffer 22] en/of [slachtoffer 23] en/of [slachtoffer 24] en/of [slachtoffer 25] en/of één of meer andere personen)
en/of (grote) delen van de (beton)constructie en/of verschillende leidingen (van de waterafvoer en/of electra en/of riolering) en/of verschillende installaties en/of het toegangshek en/of één of meer lampen, althans (een deel van) de inventaris en/of infrastructuur en/of de (buiten)gevel in/van deze garage en/of (een deel van) de buitengevel van het bovengelegen wooncomplex (toebehorende aan Altera Vastgoed NV en/of
VVE de Groene Kaap en/of één of meer bewoners van dit wooncomplex) is/zijn verbrand/gesmolten/verschroeid en/of rookschade/roetschade/waterschade hebben opgelopen, in elk geval is/zijn beschadigd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten gemeen gevaar voor de voornoemde parkeergarage en/of de naastgelegen panden en/of het bovengelegen wooncomplex en/of alle daarin aanwezige goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten de bewoners van het wooncomplex en/of aanwezigen in de inpandige parkeergarage en/of in de naastgelegen panden en/of overige passanten te duchten was;
parketnummer 10/218039-23
hij op of omstreeks 29 augustus 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere accu's (van elektrische fietsen), in elk geval enig goed,
die geheel of ten dele aan [slachtoffer 17] en/of een onbekend gebleven persoon,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn//hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
parketnummer 10/235286-23
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bromfiets (Piaggo C38) met kenteken [kentekennummer 2] , in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 26] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bromfiets (merk Piaggo C38) met kenteken [kentekennummer 2] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.