ECLI:NL:RBROT:2024:6910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
10/118193-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie met betrekking tot drugsgerelateerde overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die verdacht werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte was preventief gedetineerd en had geen inschrijving in de basisregistratie. De zaak kwam aan het licht tijdens een politieactie op 5 april 2024, gericht op drugsgerelateerde overlast in Rotterdam. Tijdens de observatie van een voertuig, waarin de verdachte zich bevond, werd hij staande gehouden en gefouilleerd. In een tas die bij de verdachte lag, werd een patroonmagazijn met kogelpatronen aangetroffen, evenals een vuurwapen onder de bestuurdersstoel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde. De verdediging voerde aan dat de fouillering en doorzoeking onrechtmatig waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over het aangetroffen vuurwapen en de munitie, en dat er sprake was van medeplegen met een medeverdachte. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde hem strafbaar voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/118193-24
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1994,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
preventief gedetineerd in [naam PI] ,
raadsman mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Groot heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is, kort gezegd, primair aangevoerd dat de identiteitsfouillering van de verdachte en het doorzoeken van de in het voertuig aanwezige zwarte tas onrechtmatig waren. Volgens de verdediging levert dit een vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dienen het in de tas aangetroffen patroonmagazijn (gevuld met kogelpatronen) en het onder de bestuurdersstoel aangetroffen vuurwapen te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van, en geen beschikkingsmacht had over, genoemd patroonmagazijn en vuurwapen. Tevens is er geen sprake van medeplegen.
4.1.2.
Beoordeling
Identiteitsfouillering en doorzoeking tas rechtmatig
Op 5 april 2024 werd door de politie een actie gehouden rondom de Tagoreplaats te Rotterdam in verband met drugsgerelateerde overlast. De verbalisanten kregen als aandachtspunt mee dat personen korte bezoekjes brachten aan de Tagoreflat. Een verbalisant zag tijdens de observatie van de flat een Renault Clio voor de ingang van de flat parkeren. De bijrijder van dit voertuig stapte uit, ging de flat in en kwam na ongeveer vijftien minuten weer naar buiten. De bestuurder van het voertuig was een vrouw. Het voertuig bleek op naam te staan van [medeverdachte] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1991. Zij bleek in 2015 veroordeeld te zijn voor handel in verdovende middelen. In 2021 was in een auto op haar naam een persoon gecontroleerd genaamd [verdachte] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1994. [verdachte] was binnen de politiesystemen bekend met bezit van vuurwapens. De verbalisant had het vermoeden dat [verdachte] de bijrijder van het voertuig was en vroeg aan collega’s om de inzittenden van het voertuig te controleren. Een van de verbalisanten volgde het voertuig naar een tankstation, alwaar het stilhield. Daar vroeg de verbalisant de bestuurder haar rijbewijs te tonen, terwijl twee andere inmiddels gearriveerde verbalisanten de bijrijder controleerden. De bijrijder gaf aan geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. De verbalisanten deelden hem mede dat zij hem gingen fouilleren op basis van de Wet op de identificatieplicht (hierna: WID). Aan de bijrijderszijde stond op de bodem van het voertuig een zwarte schoudertas. Een van de verbalisanten opende de tas op zoek naar een identiteitsbewijs en zag in de tas een zwart patroonmagazijn liggen gevuld met kogelpatronen. Vervolgens is het voertuig doorzocht op basis van de Wet wapens en munitie en werd er onder de bestuurdersstoel een vuurwapen aangetroffen.
Op basis van artikel 2 WID juncto artikel 8 Politiewet heeft een ambtenaar de bevoegdheid om een identiteitsbewijs te vorderen van eenieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt. De verbalisanten hadden aanleiding om de verdachte om zijn identiteitsbewijs te vragen, gelet op de drugsactie die door de politie werd gehouden en het korte verblijf van de verdachte in de flat. De verdachte werd naar aanleiding van die verdachte omstandigheden staande gehouden en verklaarde aan de verbalisanten dat hij geen identiteitsbewijs bij zich had. Uit artikel 55b lid 1 Sv volgt dat de verbalisanten in dit geval bevoegd zijn om de staande gehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit. De verbalisanten hebben de verdachte medegedeeld dat zij hem zouden onderwerpen aan een identiteitsfouillering. De verdachte stapte uit het voertuig en de verbalisanten zagen aan de bijrijderszijde op de bodem van het voertuig een zwarte schoudertas liggen. Deze tas is naar het oordeel van de rechtbank een voorwerp dat de verdachte met zich mee voerde en dus hadden de verbalisanten op grond van artikel 55b lid 1 Sv de bevoegdheid om deze tas te onderzoeken.
De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer wordt verworpen.
Wetenschap, beschikkingsmacht en medeplegen
De verdachte is aangetroffen aan de bijrijderskant van het voertuig. Bij zijn voeten lag een tas met daarin een patroonmagazijn met kogelpatronen. Deze kogelpatronen zijn bemonsterd en uit het rapport van het TMFI blijkt dat op deze patronen een onvolledig DNA-profiel is aangetroffen waarvan de verdachte de mogelijke donor is. Uit de likelihood-ratio blijkt dat de resultaten van dat onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA van de verdachte bevat, dan wanneer de bemonstering DNA van één onbekend persoon bevat. De term ‘extreem veel waarschijnlijker’ heeft als bijbehorende likelihood-ratio een bewijskracht van meer dan één op één miljoen. De rechtbank stelt derhalve vast dat het op de kogelpatronen aangetroffen DNA dat van de verdachte is. De verdachte had de tas, en daarmee het patroonmagazijn, voorhanden nu deze aan zijn voeten in de auto lag. De verdachte had daar wetenschap van en beschikkingsmacht over, hetgeen blijkt uit zijn op de kogelpatronen aangetroffen DNA.
Onder de bestuurdersstoel is een vuurwapen met daarin een lang patroonmagazijn met munitie aangetroffen. De loop van het vuurwapen is bemonsterd en uit het rapport van het TMFI blijkt dat er aan de binnenzijde van de loop DNA is aangetroffen met een hoofdprofiel dat mogelijk van medeverdachte [medeverdachte] is. De frequentie van voorkomen is kleiner dan één op één miljard. De rechtbank stelt aan de hand daarvan vast dat het in de loop van het vuurwapen aangetroffen DNA van [medeverdachte] is. Nu het vuurwapen is aangetroffen in het voertuig van [medeverdachte] , onder de stoel waarop zij zat en haar DNA in de loop van het vuurwapen is aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] wetenschap had van en beschikkingsmacht had over dit vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen. [medeverdachte] en de verdachte zaten samen in het voertuig. Het in het voertuig aangetroffen vuurwapen betrof een Glock model 19 met lang patroonmagazijn. Dit is niet het standaard patroonmagazijn van een Glock pistool. De verdachte had een regulier patroonmagazijn voorhanden, geschikt voor onder meer een Glock pistool model 19. Dit patroonmagazijn was dus geschikt om te gebruiken in het aangetroffen vuurwapen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . Dit wordt gesterkt door de verklaringen van de verdachte dat hij een relatie heeft met [medeverdachte] en dat zij “er helemaal niks mee te maken heeft”.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 april 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, - een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten patroonmagazijnen en een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock, type 19 Gen 5, kaliber 9 mm, en
- munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
38kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een schietklaar en omgebouwd automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie op de openbare weg. Dat is een ernstig feit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens, met name in de grote steden, begint een steeds groter probleem te worden. Niet zelden leidt het bezit van een vuurwapen tot het daadwerkelijk gebruik daarvan. Het aantal schietincidenten met dodelijke afloop neemt hierbij ook toe. Tegen het bezit van vuurwapens en munitie moet daarom hard worden opgetreden. Te meer nu op de telefoon van de verdachte meerdere afbeeldingen van wapens zijn aangetroffen, waaruit kan worden opgemaakt dat hij zich in een omgeving bevindt waarbij de aanwezigheid van vuurwapens kennelijk normaal wordt gevonden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 13 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en L. Kunst-den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 april 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer patroonmagazijn(en) en/of een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock, type 19 Gen 5, kaliber 9 mm, en/of
- munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 39 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.