ECLI:NL:RBROT:2024:6879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
10/268540-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling, maar bewezen meineed door buitengewoon opsporingsambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) die werd beschuldigd van mishandeling en meineed. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte de verweten gedragingen had uitgevoerd. De aangever had verklaard dat hij door een andere boa was vastgepakt, en de camerabeelden ondersteunden deze verklaring. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldeed aan het signalement van de dader en dat de camerabeelden geen uitsluitsel boden over de mishandeling.

Echter, de rechtbank vond wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meineed. De verdachte had in een ambtsedig proces-verbaal opzettelijk een onjuiste weergave van de feiten gegeven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet had gelogen over het gedrag van de aangever met betrekking tot het dragen van een mondkapje. De verdachte had verklaard dat de aangever zijn mondkapje niet op de juiste wijze droeg, terwijl de camerabeelden aantoonde dat dit niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de waarheid had geschonden en dat dit een ernstig feit was, gezien zijn rol als opsporingsambtenaar.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank benadrukte dat deze straf niet alleen bedoeld was om de verdachte te straffen, maar ook als signaal naar andere opsporingsambtenaren dat het opzettelijk opnemen van onwaarheden in ambtsedige processen-verbaal niet onbestraft kan blijven. De benadeelde partij, die zich had gevoegd in de procedure, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de mishandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/268540-21
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van feit 2 (mishandeling)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging verweten gedragingen, indien al wederrechtelijk, door de verdachte zijn uitgevoerd. De aangever is door drie buitengewoon opsporingsambtenaren aangehouden en heeft in zijn aangifte verklaard dat man 2, een korte donkere man, hem bij zijn keel en achterhoofd heeft gegrepen en hem naar voren heeft getrokken. De verdachte voldoet niet aan dit signalement. Ook de camerabeelden bieden in dit opzicht geen uitsluitsel. Gelet hierop dient de verdachte van de ten laste gelegde mishandeling te worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 (meineed)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde meineed, nu er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Uit het door de verdachte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en zijn verklaring bij de politie blijkt noch van valsheid noch van opzet op deze valsheid. De camerabeelden en het proces-verbaal van de medeverdachte [medeverdachte] ondersteunen de lezing van de verdachte. Deze lezing wordt voorts bevestigd althans niet weersproken in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 8 juli 2021 waarin wordt gerelateerd dat gedurende een tweetal (korte) periodes niet valt waar te nemen of de aangever zijn mondneusmasker (hierna: mondkapje) ook over zijn neus draagt.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van onderstaande feiten en omstandigheden.
De verdachte was samen met de medeverdachte [medeverdachte] op 26 maart 2021 op metrostation Beurs werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) bij het vervoerbedrijf in de gemeente Rotterdam, RET N.V. Om besmetting met het coronavirus tegen te gaan gold op dat moment op straffe van een bekeuring de verplichting om een mondkapje te dragen in het openbaar vervoer. Op de camerabeelden is te zien dat de aangever langs de verdachte en de medeverdachte loopt, om vervolgens om te keren en terug te lopen. Tijdens het opnieuw langslopen houdt de aangever ter hoogte van de verdachte en de medeverdachte zijn mobiele telefoon in zijn hand omhoog en richt deze op de verdachte. De aangever draagt op dat moment zijn mondkapje op juiste wijze, dat wil zeggen: over zijn neus en mond. Hierna loopt de aangever weg, gevolgd door de verdachte en de medeverdachte. De aangever verdwijnt vervolgens zes seconden uit beeld en komt hierna weer in beeld. Ook op het moment dat hij weer in beeld komt draagt hij zijn mondkapje correct. Op het moment dat de aangever wordt aangehouden door de verdachte en de medeverdachte is te zien dat het mondkapje van aangever een paar keer onder zijn neus zakt.
De verdachte heeft over deze gebeurtenissen op 29 maart 2021 op ambtsbelofte een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt, waarin hij onder meer het volgende heeft gerelateerd:
(…)
“Ik zag een jongen naar me toe lopen. Ik zag dat deze jongen me aansprak. Ik zag dat deze jongen zijn telefoon mijn richting op hield. Ik herkende deze jongen van een eerdere confrontatie op sneltram halte Capelse brug. Hij had toen zijn mondkapje niet op de juiste wijze waarop die door mij was aangesproken. (..). Ik zag en hoorde deze jongen in goed en verstaanbaar Nederlands tegen mij zeggen: "Ja nu kan je niks he, nu sta je op film". Tijdens dat deze jongen dit zei kijk hij daarbij recht in mijn ogen aan. Ik vroeg aan de jongen: “zou je willen stoppen met filmen". Ik hoorde de jongen zeggen: "je gaat helemaal niks zeggen wat ik moet doen".
In het openbaar vervoer is het dragen van een mondkapje verplicht gesteld voor mensen die de leeftijd van 13 hebben bereikt. Deze regel geld voor alle voertuigen, stations, haltes, perrons van de RET. Dit mondkapje moet dan ook op de juiste wijze gedragen worden.
Ik zag dat het mondkapje van de jongen onder zijn neus zat. Ik vroeg aan de jongen: “Zou je je mondkapje op willen zetten. Ik zag dat de jongen hem een paar keer op deed. Nadat de jongen zei "Ga weg" zag ik dat het mondkapje afbleef. Ik vroeg aan de jongen: "Zou je je mondkapje op willen zetten. "Ik zag dat de jongen wilde weglopen. Ik zag namelijk dat de verdachte zich omdraaide en richting de trap liep richting de corridor. En wederom zag ik dat de verdachte zijn mondkapje niet op de juiste wijze droeg namelijk onder zijn neus in plaats van boven zijn neus (..) "
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in dit proces-verbaal een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen heeft gegeven en dat hierin duidelijk is geverbaliseerd dat het mondkapje van de aangever onder zijn neus zat, op het moment dat de aangever met zijn telefoon voor de verdachte stond en de verdachte hem aansprak.
De verdachte heeft dit bevestigd aan het begin van het politieverhoor op 7 juli 2021 toen hem de vraag werd gesteld op welk moment hij zag dat het mondkapje van de jongen niet op de juiste wijze werd gedragen. Hierop heeft de verdachte geantwoord: ‘Dit was op het moment dat hij met zijn telefoon voor mij stond.’
Volgens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de verdachte en diens aanvankelijke verklaring bij de politie, droeg de aangever dus reeds vanaf het moment van aanspreken door de verdachte, toen hij (aangever) zijn telefoon in zijn hand hield, zijn mondkapje niet op de juiste wijze. Ná confrontatie met de camerabeelden heeft de verdachte verklaard dat de aangever op een later moment, namelijk het moment van weglopen en uit zicht verdwijnen op de camerabeelden, zijn mondkapje niet op de juiste wijze droeg en niet al op het moment dat de aangever met zijn telefoon voor hem (verdachte) stond. Ter terechtzitting heeft de verdachte dit bevestigd.
Uit het voorgaande volgt dat wat de verdachte in zijn ambtstedig proces-verbaal heeft opgeschreven feitelijk een niet geheel juiste weergave is van de gebeurtenissen in het metrostation. De vervolgvraag is of dit ook betekent dat hij in dit proces-verbaal opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd of dat het proces-verbaal, zoals door de verdediging eerder is aangevoerd, enkel “wat kort door de bocht” is opgemaakt.
Bij de beantwoording van deze vraag betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden:
  • de aard van het proces-verbaal
  • de aannemelijkheid van het alternatieve scenario
  • het eerdere incident met de aangever en de irritatie bij de verdachte.
De aard van het proces-verbaal
Het proces-verbaal is uitvoerig (3 pagina’s) en gedetailleerd van aard en is bovendien drie dagen na het incident opgemaakt. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte voor het opstellen hiervan ruim de tijd en de moeite heeft genomen. De rechtbank ziet hierin een contra-indicatie voor de stelling van de verdediging dat het proces-verbaal enkel “wat kort door de bocht is opgemaakt” maar juist een indicatie dat de verdachte dit met opzet onjuist heeft opgesteld.
De aannemelijkheid van het alternatieve scenario
Zoals gezegd heeft de verdachte – in tweede instantie – een alternatief scenario geschetst. Dit scenario houdt in dat de in het proces-verbaal weergegeven gebeurtenissen,
–te weten het afzakken van het mondkapje bij de aangever, het aanspreken daarop door de verdachte en het weer opzetten van het mondkapje over de neus door de aangever, en dat meerdere keren, zouden hebben plaatsgevonden precies in de zes seconden waarin de aangever niet zichtbaar is op de camerabeelden. De rechtbank acht dit scenario niet aannemelijk. Allereerst zou het wel erg toevallig zijn dat dit alles zou zijn gebeurd net gedurende de zeer korte periode dat de aangever buiten beeld is. Los hiervan acht de rechtbank het scenario onaannemelijk gelet op het uitgebreide proces-verbaal in combinatie met de camerabeelden. Uit de camerabeelden blijkt immers dat de aangever zijn mondkapje op de juiste wijze droeg toen hij met zijn telefoon voor de verdachte stond, zich omdraaide en richting de roltrap liep en ook dat hij dit op de juiste wijze droeg toen hij weer in beeld verscheen. Dat later bij de staandehouding te zien is dat het mondkapje van de aangever een paar keer van zijn neus afzakt, is niet relevant omdat de aanleiding voor de staandehouding van de aangever blijkens het door de verdachte opgemaakte proces-verbaal juist was gelegen in het feit dat hij op een eerder moment zijn mondkapje niet op de juiste wijze zou hebben gedragen. Uit de camerabeelden blijkt dat die aanleiding er op dat moment niet was. Bovendien acht de rechtbank het praktisch zo goed als onmogelijk dat de beschreven opeenvolgende handelingen in dit korte tijdsbestek hebben kunnen plaatsvinden.
Het eerdere incident met de aangever en de irritatie bij de verdachte
Tussen de verdachte en de aangever was eerder een incident voorgevallen over het niet op juiste wijze dragen van het mondkapje. Daarnaast was de verdachte naar eigen zeggen op
26 maart 2021 geïrriteerd door het gedrag van de aangever. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij het ‘zuigen’ van de aangever zat was geworden en hij hem daarom een proces-verbaal wilde geven. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte een concrete aanleiding/motief had om de aangever te benadelen.
De hiervoor beschreven omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte de gang van zaken, en dan met name het moment waarop de aangever zijn mondkapje op onjuiste wijze droeg, met opzet onjuist heeft weergeven in het ambtsedig proces-verbaal en dat hij zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten meineed.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29
maart 2021 te Rotterdam in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten in een ambtsedig proces-verbaal d.d. 29 maart 2021, schriftelijk persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten: "Ik zag dat het mondkapje van de jongen onder zijn neus
zat. Ik vroeg aan de jongen: "Zou je je mondkapje willen opzetten." Ik zag dat de
jongen hem een paar keer op deed. Nadat de jongen zei "Ga weg" zag ik dat het
mondkapje afbleef. Ik vroeg aan de jongen: "Zou je je mondkapje op willen zetten."
Ik zag dat de jongen wilde weglopen. Ik zag namelijk dat de verdachte zich
omdraaide en richting de trap liep richting de corridor. En wederom zag ik dat de
verdachte zijn mondkapje niet op de juiste wijze droeg namelijk onder zijn neus in
plaats van boven zijn neus", terwijl voornoemde verklaring werd afgelegd
in de strafzaak met parketnummer 10-116099-21 tegen en ten nadele van [naam]
, die in voornoemde strafzaak verdachte was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
In de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift aan een verklaring onder ede rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, persoonlijk een valse verklaring onder ede afleggen, terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als buitengewoon opsporingsambtenaar schuldig gemaakt aan meineed met de kennelijke bedoeling om de aanleiding van de staandehouding van de aangever te legitimeren. Hij heeft in zijn ambtsedig proces-verbaal opzettelijk in strijd met de waarheid gerelateerd dat toen de aangever al op het moment dat hij voor de verdachte stond, zijn mondkapje niet op de juiste wijze droeg. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ernstig feit. Het afleggen van de eed of belofte als buitengewoon opsporingsambtenaar dient er toe om de betrouwbaarheid van een door wettelijk voorschrift vereiste verklaring te realiseren. Door opzettelijk in strijd met de waarheid te verklaren heeft de verdachte niet alleen dit vertrouwen ernstig geschonden, maar ook de waarheidsvinding ondermijnd. Op een belastend proces-verbaal van een buitengewoon opsporingsambtenaar kan een burger immers worden veroordeeld door een rechter. De rechtbank neemt dit de verdachte bijzonder kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat schuldigverklaring zonder oplegging van de straf - zoals door de officier van justitie is geëist - onvoldoende de ernst van het feit tot uitdrukking brengt.
In de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is als oriëntatiepunt voor meineed een gevangenisstraf van drie maanden opgenomen. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit oriëntatiepunt af te wijken. Sinds de datum van de meinedige verklaring is een aanzienlijke tijd, ruim drie jaar, verstreken. De rechtbank weegt daarnaast ook de persoonlijke omstandigheden in strafmatigende zin mee. De verdachte heeft mede als gevolg van deze kwestie een andere baan moeten zoeken en is niet meer werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte ten tijde van het bewezen feit nog jong was (21 jaar). Verder is de verdachte in de tussentijd niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank ziet daarom af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zal in de plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen en de proeftijd daarbij stellen op één jaar.
Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient niet alleen om verdachte te straffen voor zijn handelwijze, maar heeft ook als doel opsporingsambtenaren in het algemeen ervan te doordringen dat het opzettelijk opnemen van onwaarheden in ambtsedige processen-verbaal niet onbestraft kan blijven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 845,= aan materiële schade en een vergoeding van € 6750,= aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 207 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en M. Mahmoudi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juli 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2021 tot en met 7 juli 2021, althans op 29
maart 2021 te Rotterdam in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten in een ambtsedig proces-verbaal d.d. 29 maart 2021, schriftelijk persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten: "Ik zag dat het mondkapje van de jongen onder zijn neus
zat. Ik vroeg aan de jongen: "Zou je je mondkapje willen opzetten." Ik zag dat de
jongen hem een paar keer op deed. Nadat de jongen zei "Ga weg" zag ik dat het
mondkapje afbleef. Ik vroeg aan de jongen: "Zou je je mondkapje op willen zetten."
Ik zag dat de jongen wilde weglopen. Ik zag namelijk dat de verdachte zich
omdraaide en richting de trap liep richting de corridor. En wederom zag ik dat de
verdachte zijn mondkapje niet op de juiste wijze droeg namelijk onder zijn neus in
plaats van boven zijn neus", terwijl voornoemde verklaring werd afgelegd
in de strafzaak met parketnummer 10-116099-21 tegen en ten nadele van [naam]
, die in voornoemde strafzaak verdachte was;
( art 207 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 26 maart 2021 te Rotterdam
[naam] heeft mishandeld door die [naam]
- bij zijn hoofd en/of nek, althans zijn lichaam vast te pakken en/of
- naar de grond te bewegen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )