ECLI:NL:RBROT:2024:6874

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
10/088342-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een vuurwapen en verdovende middelen met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie en het bezit van verdovende middelen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2024 en de tenlastelegging die aan de verdachte was voorgelegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte gaf openheid van zaken en de rechtbank hield rekening met zijn proceshouding en het feit dat hij zich door anderen had laten gebruiken. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 maart 2024 een vuurwapen met munitie voorhanden had, en dat hij ook verdovende middelen zoals MDMA, cocaïne en hasjiesj bezat. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het bezit van vuurwapens en verdovende middelen ernstige risico's met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen en dat er streng opgetreden moet worden tegen dergelijke feiten. De verdachte werd ook aangespoord om zijn behandeling voor verslavingsproblematiek voort te zetten, wat een belangrijke factor was in de beslissing om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/088342-24
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 4 juni 2024.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak feiten 2 en 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen onder 2 en 3 niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal hiervan dan ook zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2 en 3
Het bezit van de onder 2 en 3 ten laste gelegde verdovende middelen is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking dan ook bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat de vereiste wetenschap ontbreekt. De verdachte heeft de tas van een ander in ontvangst genomen en in zijn kelderbox bewaard. Hij wist niet dat de tas een vuurwapen en munitie bevatte. De inhoud van de tas met daarin het wapen is niet onderzocht op DNA-sporen of vingerafdrukken. Gelet op het ontbreken van sporen, kan het tegendeel van de verklaring van de verdachte niet worden bewezen.
4.3.2.
Beoordeling
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ter aflossing van zijn schuld bij ‘[naam]’, bij de verdachte bekend als drugsdealer, heeft de verdachte een tas van [naam] in bewaring genomen. Deze tas stond in een afgesloten kast in de kelderbox van zijn woning. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij [naam] een sleutel van de kast heeft gegeven en dat [naam] met enige regelmaat langskwam voor de tas.
Voor het bewijs van het voorhanden hebben door de verdachte van een vuurwapen in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie is vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van dat wapen en ook dat hij daarover beschikkingsmacht had. De verdachte beschikte over een sleutel van de kelderbox en van de kast waarin de tas stond. Hij had dus toegang tot en beschikkingsmacht over het vuurwapen.
Bij de vraag of de verdachte wist dat er een vuurwapen in de tas zat neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Het uitgangspunt in dit kader is dat de bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met dat wat zich in de woning bevindt, tenzij anders is gebleken. Van dit laatste is in dit geval geen sprake.
Bij de politie en ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de tas heeft aangeraakt en er met een half oog in gekeken heeft, en dat hij er geen goed gevoel over had en daarom zo min mogelijk van de inhoud van de tas wilde weten. De verdachte had wel een vermoeden dat de inhoud van de tas “niet klopte”. Om deze reden heeft de verdachte geen vragen gesteld aan [naam] en ook niet verder gekeken. Of de verdachte daadwerkelijk de inhoud van de tas gezien heeft, kan de rechtbank niet vaststellen. De verdachte had er echter wel van op de hoogte kunnen zijn. Hij wist dat [naam], voor wie hij de tas bewaarde, een drugsdealer is met eerdere veroordelingen voor wapenbezit op zijn naam. De verdachte heeft geen nadere verklaring afgelegd over de persoon van [naam], omdat hij ‘geen zin (had) in een kogel’.
De rechtbank is gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte, door zo te handelen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in zijn kelderbox een wapen met munitie aanwezig zou zijn. Dat het vuurwapen niet op DNA-sporen is onderzocht, leidt – in het licht van de bewijsmiddelen – niet tot een ander oordeel.
Niet kan worden vastgesteld op welk moment het vuurwapen aan de verdachte in bewaring is gegeven. Vast staat dat het vuurwapen en de munitie op de dag van de doorzoeking, 12 maart 2024, in de kelderbox zijn aangetroffen. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 12 maart 2024 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad.
4.3.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
Feit 1
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 2 en 3
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
Hij op 12 maart 2024 te
Hellevoetsluis, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een omgebouwd gaspistool, van het merk Ekol, type Alp2, kaliber
7.65mm, en (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de
Categorie III, te weten een of meer kogelpatronen, kaliber 7.65mm,
voorhanden heeft gehad;
2
hij op 12 maart 2024 te
Hellevoetsluis, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 32,4 gram, van een materiaal
bevattende MDMA en
- ongeveer 2,2 gram, van een materiaal bevattende
cocaïne en
- ongeveer 0,7 gram, van een materiaal bevattende
heroïne,
zijnde MDMA en cocaïne en heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
3
hij op 12 maart 2024 te
Hellevoetsluis, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 59,7 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft voor iemand anders een tas met daarin een vuurwapen met bijbehorende munitie in bewaring genomen. Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in het leven geroepen. Het is algemeen bekend dat het bezit van vuurwapens ook regelmatig tot het gebruik daarvan leidt. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie wordt dan ook streng opgetreden. Daarom worden voor dit soort feiten doorgaans substantiële gevangenisstraffen opgelegd.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid MDMA, cocaïne, heroïne en hasjiesj. Met dit bezit heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. Het gebruik van verdovende middelen is schadelijk voor de volksgezondheid en vormt (direct en indirect) een oorzaak van vele vormen van criminaliteit.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 juni 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Problemen op het gebied van psychosociaal functioneren en het middelengebruik lopen al jaren als een rode draad door het leven van de verdachte. De verdachte is al meerdere malen (langdurig) klinisch opgenomen voor behandeling hiervoor. Ten tijde van het hem tenlastegelegde had hij een lopende ambulante behandeling. Hij is in de zomer van 2023 na anderhalf jaar abstinentie teruggevallen in cocaïne- en heroïnegebruik. Het is van belang dat de behandeling gericht op het middelengebruik en de problemen op het gebied van zijn psychosociaal functioneren wordt voortgezet. De verdachte ervaart depressieve gevoelens en een gevoel van doelloosheid en verveling door het gebrek aan een zinvolle dagbesteding, wat een trigger vormt voor middelengebruik en delictgedrag. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, verplichte dagbesteding en middelencontrole.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij open staat voor begeleiding door de reclassering en bereid is om zijn medewerking te verlenen aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ter verdere voorkoming van recidive vindt de rechtbank het belangrijk dat de verdachte de ambulante behandeling gericht op zijn verslavingsproblematiek voortzet. Om die reden zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Dit om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
In de passieve rol van de verdachte die zich naar het lijkt enigszins heeft laten gebruiken en het feit dat hij heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek en ter zitting openheid van zaken heeft gegeven, ziet de rechtbank aanleiding een lagere gevangenisstraf op te leggen dan die door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2,3, 10 en 11 Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ Fivoor, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor zijn verslavingsproblematiek onder ambulante behandeling stellen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Indien er sprake is van een terugval in middelengebruik of een zodanige verslechtering van de psychische toestand van de veroordeelde dat een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie, diagnostiek, crisisbehandeling noodzakelijk is, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een dergelijke kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
4. de veroordeelde zal meewerken aan de controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en M. Mahmoudi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juli 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2024 tot en met 12 maart 2024 te
Hellevoetsluis, gemeente Voorne aan Zee, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een omgebouwd gaspistool, van het merk Ekol, type Alp2, kaliber
7.65mm, en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de
Categorie III, te weten een of meer kogelpatronen, kaliber 7.65mm,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2024 tot en met 12 maart 2024 te
Hellevoetsluis, gemeente Voorne aan Zee, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 32,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of
- ongeveer 2,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne en/of
- ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne,
zijnde MDMA en/of cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2024 tot en met 12 maart 2024 te
Hellevoetsluis, gemeente Voorne aan Zee, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen telkens
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 59,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )