In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vergunning door de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 17 juni 2024 de vergunningaanvraag van de verzoeker, die opereert onder de naam autobedrijf [naam autobedrijf], afgewezen omdat niet voldaan werd aan de vereisten uit het omgevingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verzoeker een bestaand autobedrijf voortzet, en niet een nieuw bedrijf start. Dit was van belang omdat de vergunningplicht voor automotivebedrijven in de Spaanse Polder per 1 mei 2024 van kracht werd, en de verzoeker niet voldeed aan de eis van een minimale oppervlakte van 1000 vierkante meter, terwijl zijn bedrijf slechts 91 vierkante meter groot was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoeker zijn werkzaamheden mag voortzetten totdat er een beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van de vergunning is genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de verzoeker afhankelijk is van zijn garage voor zijn inkomsten. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de burgemeester de proceskosten van de verzoeker moet vergoeden, evenals het griffierecht. De voorlopige voorziening vervalt zes weken na de beslissing op bezwaar.
Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de vergunningplicht voor bestaande bedrijven en de toepassing van het omgevingsplan in Rotterdam.