7.3.2.Rapportages
Op verzoek van de officier van justitie heeft er op 22 november 2023 een trajectconsult strafrechtspleging plaatsgevonden. Op advies van [psychiater 1] (psychiater), in samenwerking met [aio/psychiater] (arts in opleiding tot psychiater), is er een enkelvoudige pro Justitia rapportage aangevraagd.
Hierop heeft dr. [psychiater 2] (psychiater) op 16 januari 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. De verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek, waardoor vragen niet konden worden beantwoord. Geadviseerd werd om de verdachte te observeren bij het Pieter Baan Centrum om tot een actuele diagnose en eventueel advies te komen.
De verdachte heeft uiteindelijk (toch) meegewerkt aan het opstellen van een pro Justitia rapportage. Door [neuropsycholoog] (neuropsycholoog) en door [psychiater 3] (psychiater), in samenwerking met [psychiater i.o.] (psychiater in opleiding) zijn op 27 juni 2024 respectievelijk 1 juli 2024 rapporten over de verdachte opgemaakt. Deze rapporten houden – zakelijk weergegeven – het volgende in.
De verdachte lijdt aan een licht verstandelijke handicap. Er is daarnaast sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en een stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne. Deze stoornissen waren bij de verdachte aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde mogelijk zijn gedragskeuzes en gedragingen. Er is geen scenario mogelijk waarbij geen doorwerking aanwezig is van deze stoornissen bij het ten laste gelegde.
Het vermogen van de verdachte om impulsen tegen te houden, is vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis en licht verstandelijke beperking beperkt. Deze gebrekkige impulscontrole is volgens de onderzoekers waarschijnlijk door het middelengebruik, dat vooraf is gegaan aan het ten laste gelegde, verder afgenomen. De verdachte is hierdoor niet goed in staat geweest om de bij hem op dat moment kennelijk aanwezige seksuele lustgevoelens te beheersen. Van de verdachte kan worden verondersteld dat hij wist (en weet) dat hij onder invloed van middelen eerder tot grensoverschrijdend gedrag kan komen. Tegelijkertijd is er echter sprake van een ernstige stoornis in het middelengebruik, dan wel van een pathologische afhankelijkheid daarvan. Dit wordt mede in stand gehouden door zijn verstandelijke beperking en persoonlijkheidsstoornis en de daaraan gerelateerde beperkte copingsvaardigheden.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de onderzoekers adviseren het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt door de psychiater ingeschat als laag-matig. Het contact met zijn partner vormt mogelijk een negatieve invloed en het vermogen van de verdachte om een stabiele relatie te hebben, is beperkt. Daarnaast laat hij impulsief gedrag zien omtrent werk en middelengebruik. Hij heeft beperkte probleemoplossende vaardigheden en gebruikt daarvoor verdovende middelen (alcohol en cocaïne). Er is daarnaast sprake van negatieve emotionaliteit en vijandigheid. Als beschermende factoren noemt de psychiater de woonplek van de verdachte en het feit dat hij gemotiveerd is om zijn verslaving te behandelen.
Door beide onderzoekers wordt geadviseerd om de verdachte een behandeling te laten ondergaan om het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de verstandelijke en mogelijk cognitieve beperkingen van de verdachte en dient met name aandacht te zijn voor een blijvend behoud van abstinentie van verdovende middelen. Daarnaast dient te worden ingezet op het adequaat leren omgaan met en het beheersen van grensoverschrijdende impulsen en kan nader onderzoek worden gedaan naar de seksuele belevingswereld van de verdachte en de daaruit voortvloeiende risico’s. Verder dient er aandacht te zijn voor het aanleren van gezonde copingsvaardigheden, het aanleren/vergroten van empathisch vermogen en het verbeteren van ziekte- en probleembesef.
Hoewel het bij de verdachte ontbreekt aan zelf reflecterend vermogen, heeft hij wel probleembesef en geeft hij aan open te staan voor behandeling en begeleiding. Hij houdt zich bovendien aan de huidige gestelde voorwaarden in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis en de verwachting is dat hij zich hieraan zal houden. Gezien de bestaande stoornissen, is het echter volgens de psycholoog de vraag in hoeverre hij de door hem getoonde motivatie voor langere tijd kan vasthouden. De behandeling lijkt daarom slechts haalbaar binnen een gedwongen kader. Door zowel de psycholoog als de psychiater wordt geadviseerd om bij een bewezenverklaring als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf een ambulante behandeling bij een forensisch-psychiatrische instelling op te leggen. De verwachting is dat er met deze voorwaarden voldoende toezicht zal zijn. Een TBS-kader is door de psychiater overwogen, maar dit wordt vanuit gedragskundig oogpunt niet geïndiceerd geacht om het recidiverisico verder te doen verlagen.
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft hierop op 2 juli 2024 eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt, samengevat, het volgende in.
De verdachte is een kwetsbare man met een licht verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en een stoornis in cocaïne- en alcoholgebruik. Hij kent een turbulent leven, waarin met name middelengebruik en criminaliteit centraal stonden. Ten tijde van het ten laste gelegde verbleef de verdachte bij zijn gezin, dat regelmatig getuige is geweest van het overmatig alcohol- en cocaïnegebruik door de verdachte. Het sociaal netwerk bestond voornamelijk uit mensen met een negatieve invloed waarbij ook sprake was van middelengebruik en criminaliteit.
Hoewel de verdachte heeft verklaard te willen meewerken aan bijzondere voorwaarden om zijn kans buiten detentie te kunnen grijpen en zijn leven op orde te brengen, heeft de reclassering ten tijde van het schorsingstoezicht veel weerstand en wantrouwen ervaren in een relatief korte toezichtperiode. De verdachte heeft het gevoel dat de reclassering hem wil belazeren en negatief over hem zal zijn vanwege zijn achtergrond en het ten laste gelegde. Hij heeft nauwelijks medewerking verleend aan het onderzoek naar het (zeden specifieke) recidiverisico. Dit maakt het voor de reclassering niet mogelijk om met de verdachte te werken aan gedragsverandering. Ook kan er niet aan recidivepreventie worden gewerkt, omdat de verdachte ontkent.
Bij een veroordeling wordt dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering ziet een persoon die zich ogenschijnlijk coöperatief opstelt, maar zodra hij kritisch wordt bevraagd en hij wordt gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid, is er veel weerstand, ontkenning en bagatellisering. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de hiervoor genoemde rapportages.