ECLI:NL:RBROT:2024:6830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/10/665760 / FA RK 23-6833
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake hoofdverblijfplaats, vervangende toestemming inschrijving school en ondertoezichtstelling van een minderjarige

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de vervangende toestemming voor inschrijving op school en de verlenging van de ondertoezichtstelling. De minderjarige, geboren in 2009, heeft de wens geuit om bij zijn vader te wonen, terwijl de moeder verzet aantekent tegen deze wijziging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn, omdat dit in het belang van het kind is. De rechtbank heeft ook vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van de minderjarige op een nieuwe school in de stad waar de vader woont. De ondertoezichtstelling is verlengd voor een periode van zes maanden, omdat de situatie van de minderjarige nog steeds zorgwekkend is door de voortdurende strijd tussen de ouders. De rechtbank heeft benadrukt dat de ouders moeten samenwerken en de belangen van de minderjarige voorop moeten stellen. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de wensen van de minderjarige, de adviezen van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie en team jeugd
Zaak- / Rekestnummers: C/10/665760 / FA RK 23-6833; C/10/665815 / FA RK 23-6859;
C/10/679821 / FA RK 24-4063; 681734 FA RK 24-4919; C/10/681888 / FA RK 24-4987; C/10/681801 / JE RK 24-1360
Beschikking van de rechtbank van 5 juli 2024 over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en vervangende toestemming inschrijving school
en
beschikking van de kinderrechter van 5 juli 2024 over de verlenging van de ondertoezichtstelling en wijziging verdeling van de zorg- en opvoedtaken
in de zaken van:
de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
verzoeker inzake C/10/679821 / FA RK 24-4063
en belanghebbende inzake C/10/665760 / FA RK 23-6833; C/10/665815 / FA RK 23-6859; 681734 FA RK 24-4919; C/10/681888 / FA RK 24-4987
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. C. Elsinga te [plaatsnaam 3] .
verzoekster inzake C/10/681888 / FA RK 24-4987
en belanghebbende inzake C/10/665760 / FA RK 23-6833; C/10/665815 / FA RK 23-6859;
C/10/679821 / FA RK 24-4063; 681734 FA RK 24-4919; C/10/681801 / JE RK 24-1360
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam 2] ,
advocaat mr. M. Groenleer te Den Haag,
verzoekster inzake 681734 FA RK 24-4919 en C/10/681801 / JE RK 24-1360
en belanghebbende inzake C/10/665760 / FA RK 23-6833; C/10/665815 / FA RK 23-6859; C/10/679821 / FA RK 24-4063; C/10/681888 / FA RK 24-4987
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Rotterdam.
In zijn adviserende taak is betrokken inzake C/10/665760 / FA RK 23-6833; C/10/665815 / FA RK 23-6859; C/10/679821 / FA RK 24-4063; 681734 FA RK 24-4919; C/10/681888 / FA RK 24-4987:
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de rechtbank van 26 maart 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het voorwaardelijk verzoekschrift met bijlagen van de man van 28 mei 2024;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 13 juni 2024;
  • het voorwaardelijk verzoekschrift met bijlagen van de vrouw van 28 juni 2024;
  • het (voorwaardelijk) verzoekschrift met bijlagen van de GI van 1 juli 2024;
  • de briefrapportage met bijlagen van de GI van 1 juli 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting in deze rechtbank van 5 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 juli 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam 3] en [naam 4] ;
  • de vrouw en haar advocaat;
  • de man;
  • de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna de Raad, vertegenwoordigd door [naam 5] .
1.3.
Aangezien de man de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Engelse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
[naam 6] , tolk in de Engelse taal.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De advocaat van de man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht van afwezigheid niet ter zitting verschenen.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 5 juli 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder bepaald; [minderjarige] verblijft feitelijk bij zijn vader.
2.3.
Bij beschikking van 20 juli 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot
4 augustus 2024.
2.4.
In de zaak met nummers C/10/665760 / FA RK 23-6833 en C/10/665815 / FA RK 23-6859 is bij beschikking van 26 maart 2024 is het verzoek van [minderjarige] tot beëindiging van het gezag van de moeder en het verzoek tot vervangende toestemming afgewezen, zijn de bijzondere curatoren [naam 7] en [naam 8] uit hun benoeming ontslagen en zijn de beslissingen voor het overige verzochte aangehouden.
2.5.
Tijdens de zitting van 5 juli 2024 is de behandeling van de (aangehouden) verzoeken aangehouden tot de zitting van 8 juli 2024 om 10:00 uur.

3.De beoordeling

3.1.
Wijzigen hoofdv
erblijfplaats (C/10/665760 / FA RK 23-6833; C/10/665815 / FA RK 23-6859)
3.1.1.
[minderjarige] heeft samen met de Kinder- en Jongerenrechtswinkel te [plaatsnaam 3] ,
gebruikmakend van de mogelijkheid tot informele rechtsingang als genoemd in artikel
1:377g van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), een brief geschreven die bij de rechtbank
is ingekomen op 19 september 2023. In deze brief verzoekt hij onder meer om wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. Over dit verzoek dient nog te worden beslist.
3.1.2.
Tijdens het kindgesprek op 5 juli 2024 heeft [minderjarige] opnieuw aan de kinderrechter verteld dat hij bij zijn vader wil wonen.
3.1.3.
De man stemt in met dit verzoek van [minderjarige] en heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] duidelijkheid nodig heeft over waar hij woont.
3.1.4.
Namens en door de vrouw is ter zitting verweer gevoerd en is het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van de opdracht van de rechtbank in de beschikking van 26 maart 2024 heeft de man zich niet ingezet voor de hulpverlening en de hulp niet opgepakt. [minderjarige] krijgt geen emotionele toestemming van de man om naar de vrouw te gaan en dat hij het leuk mag hebben bij haar. Als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald, zal er geen contactherstel met de vrouw plaatsvinden. Een wijziging van hoofdverblijfplaats is niet in het belang van [minderjarige] . Het contact met zijn moeder zal verwateren en hulpverlening zal niet van de grond komen. [minderjarige] heeft recht op zijn beide ouders als opvoeders.
3.1.5.
De GI heeft ter zitting meegedeeld dat [minderjarige] duidelijkheid over zijn hoofdverblijfplaats nodig heeft. Als de hoofdverblijfplaats zal wijzigen, kan de GI de uitvoering van de ondertoezichtstelling nog steeds uitvoeren in de (beperkte) resterende periode.
3.1.6.
De Raad heeft ter zitting ten aanzien van alle onderhavige verzoeken het volgende naar voren gebracht. Het is een indrukwekkende casus. Ondanks de beslissing die de rechtbank zal nemen, blijft het probleem van [minderjarige] in volle hevigheid bestaan. De hulpverleners zullen met de beslissing van de rechtbank de schade die [minderjarige] wordt aangedaan zoveel mogelijk proberen te beperken. Het zijn echter uitsluitend de ouders die [minderjarige] uit zijn lijden kunnen verlossen. Zij moeten hem namelijk onvoorwaardelijke liefde, veiligheid en duidelijkheid bieden op zijn weg naar volwassenheid. [minderjarige] voelt zich naar eigen zeggen een soldaat in de loopgraven en een pion. Het is ook erg zorgelijk dat [minderjarige] heeft verteld dat hij muren om zich heen heeft gebouwd om zichzelf te beschermen. Ouders horen er voor hun kinderen te zijn. Beslissingen voor [minderjarige] moeten door zijn ouders worden genomen. De ouders blijven echter strijden met elkaar wat niet in het belang van [minderjarige] is. Kinderen die in deze situaties worden geplaatst, ontsporen het hardst. [minderjarige] is aan het afleren om respect voor gezag te hebben, omdat hij niet het goede voorbeeld krijgt van zijn opvoeders. Hij bevindt zich in een ongezonde situatie, die zijn ouders nodeloos lang laten doorlopen. Als de ouders de echtscheiding op een normale wijze hadden afgewikkeld, had [minderjarige] op een normale manier kunnen opgroeien tot een gezonde volwassene. Hij heeft duidelijkheid nodig over zijn hoofdverblijfplaats, de school en de zorgregeling. Het is van belang dat de ouders elkaar toestemming geven om [minderjarige] op te voeden en samen aan tafel gaan om over [minderjarige] te spreken. Door de houding van de ouders ervaart [minderjarige] al veel te lang onduidelijkheid.
3.1.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.8.
Op grond van artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a of 377b, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e van dit boek wijzigen.
3.1.9.
Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank van 26 maart 2024 heeft de GI op 1 juli 2024 gerapporteerd over het verloop van de hulpverlening bij de man. Daaruit is gebleken dat de man in de afgelopen periode heeft meegewerkt aan de ingezette hulpverlening vanuit Cardea en zich aan de afspraken heeft gehouden. Volgens de ambulant hulpverlener hebben de man en [minderjarige] zich tijdens de afspraken ingezet. De medewerkers van het traject Parallel Solo Ouderschap hebben aangegeven dat de man actief aan de slag is gegaan met de adviezen en opdrachten van Enver. Ook de vrouw heeft zich in haar thuissituatie, samen met [minderjarige] , ingezet voor de hulpverlening vanuit SPAM. En bovendien is het diagnostiek traject voor [minderjarige] in gang gezet.
De man en de vrouw zetten prille positieve stappen bij Enver. De strijd tussen hen blijft echter onverminderd voortduren. Het is daardoor niet gelukt om in de afgelopen periode afspraken te maken over een zorgregeling. Desondanks is er regelmatig contact geweest tussen [minderjarige] en de vrouw, waarbij [minderjarige] nadrukkelijk bij de GI heeft aangegeven open te staan voor een verdere uitbreiding van het contact. Dit heeft [minderjarige] in zijn gesprek met de kinderrechter bevestigd.
3.1.10.
Al een langere periode is [minderjarige] consistent in zijn wens om bij zijn vader te wonen. Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige] zijn wens (opnieuw) herhaald. Zoals eerder bij beschikking van 26 maart 2024 is overwogen weegt de mening van [minderjarige] , gezien zijn leeftijd, zwaar mee bij de beslissing van de rechtbank. Op basis van de briefrapportage van de GI is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de vader zich bereidwillig opstelt, dat hij open staat voor de adviezen van de hulpverlening en deze probeert toe te passen. Hierin zal de vader nog verdere stappen moeten zetten, waarbij de rechtbank van de GI verwacht dat deze ontwikkeling zal worden gemonitord.
3.1.11.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat er stabiliteit en rust moet komen voor [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats, in die zin dat [minderjarige] voortaan bij de man zal wonen, het meest in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat bij [minderjarige] in toenemende mate rust en ruimte zal ontstaan om het contact met zijn moeder verder te herstellen, dat hij zal toekomen aan zijn schoolse taken en aan zijn sociale-emotionele ontwikkeling, zoals de omgang met vriendjes, sportactiviteiten en dergelijke. Voor het standpunt van de vrouw dat bij toewijzing van dit verzoek, door het te verwachten handelen van de man dan wel onder zijn invloed, geen contactherstel met de vrouw zal plaatsvinden, ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende aanknopingspunten. [minderjarige] heeft immers aangegeven dat hij er behoefte aan heeft om tijd met zijn moeder door te brengen en de vader heeft ter zitting zijn woord gegeven dat hij daaraan zijn medewerking zal verlenen.
3.1.12.
De rechtbank hoopt dat de ouders het indringende advies van de Raad -zoals ter zitting naar voren gebracht en hierboven verkort weergegeven- ter harte zullen nemen. Dit advies is gericht aan beide ouders en beiden zouden zich dit moeten aantrekken. Zoals al in eerdere beschikkingen overwogen is het noodzakelijk dat beide ouders stoppen met elkaar te diskwalificeren.
3.2.
Vervangende toestemming inschrijving school (C/10/679821 / FA RK 24-4063)
3.2.1.
Het voorwaardelijk verzoek van de man strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming om de minderjarige per direct dan wel per datum afgifte van de beschikking in te schrijven op [naam school 1] , [adres] .
3.2.2.
Tijdens het kindgesprek op 5 juli 2024 heeft [minderjarige] opnieuw aan de kinderrechter verteld dat hij in [plaatsnaam 3] naar school wil gaan.
3.2.3.
De man heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] duidelijkheid nodig heeft over waar hij naar school gaat.
3.2.4.
Namens en door de vrouw is ter zitting verweer gevoerd tegen dit verzoek van de man en het volgende aangevoerd. Een wijziging van school is niet in het belang van [minderjarige] . Volgens de bijzondere curatoren is het niet realistisch dat alle problemen zijn opgelost als [minderjarige] in [plaatsnaam 3] naar school gaat. Als [minderjarige] in [plaatsnaam 3] naar school zal gaan, zal school stagneren. [minderjarige] heeft vrienden op zijn huidige school [naam school 2] en hij heeft een sociaal leven in [plaatsnaam 4] .
3.2.5.
De GI heeft ter zitting meegedeeld dat als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zal wijzigen, het in zijn belang is dat hij in [plaatsnaam 3] naar school zal gaan.
3.2.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.7.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.2.8.
Nu de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man in [plaatsnaam 3] wordt bepaald, ligt het voor de hand dat hij ook in [plaatsnaam 3] naar school zal gaan. Dit zal [minderjarige] de benodigde rust bieden. De afgelopen periode is immers gebleken dat [minderjarige] vermoeid raakt van de vele reisbewegingen. Bovendien is het voor het aangaan en behoud van sociale contacten van belang dat hij naar school gaat in dezelfde stad als waar hij woont. Het is de man en de vrouw niet gelukt om hierover gezamenlijk overeenstemming te bereiken. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend voor de inschrijving van [minderjarige] op [naam school 1] aan [adres] zodat hij op deze school na de zomervakantie kan starten. Het verzoek hiertoe zal dan ook worden toegewezen.
3.3.
Verdeling van de zorg- en opvoedtaken (681734 FA RK 24-4919 en C/10/681888 / FA RK 24-4987)
3.3.1.
De GI heeft verzocht om op grond van artikel 1:265g lid 1 BW de verdeling van de zorg- en opvoedtaken als volgt te wijzigen:
[minderjarige] woont bij zijn vader.
[minderjarige] verblijft om het weekend bij moeder:
- Vrijdag na school brengt vader [minderjarige] naar moeder/ [plaatsnaam 4] . Hij zet [minderjarige] af bij de
oprit.
- Zondagavond na het avondeten brengt moeder [minderjarige] terug naar vader/ [plaatsnaam 3] . Zij zet
[minderjarige] af bij de oprit.
[minderjarige] wil graag dat er in de weekenden een mogelijkheid is tot flexibiliteit:
- Als [minderjarige] in het weekend een voetbalwedstrijd heeft, wil hij graag dat moeder kan komen kijken (ook als het niet ‘haar weekend’ is), dan kan oma ook mee om te kijken.
Na de voetbalwedstrijd kunnen ze dan in [plaatsnaam 3] nog iets leuks doen samen.
- Bij uitzonderingen (feestjes, uitjes) zou hij het weekend willen kunnen omwisselen naar het weekend erna. [minderjarige] wil dit zelf met moeder bespreken, en dit hierna zelf terug communiceren naar vader.
Halen en brengen: de ouder waar [minderjarige] is brengt hem (terug).
Uitzonderingen: als een ouder niet kan brengen, is die ouder verantwoordelijk voor de
ov-kosten, zodat [minderjarige] zelf met de trein (terug) kan gaan.
Vakanties en feestdagen:
- Feestdagen (extra vrije dagen) die in/aan het weekend vallen, horen bij het weekend
van die ouder.
- Feestdagen die door de weeks vallen, blijf hij in de basis in [plaatsnaam 3] . In overleg (bijvoorbeeld een geplande activiteit bij moeder met Koningsdag) kan hij naar moeder gaan.
- Het Sinterklaasweekend viert [minderjarige] altijd bij moeder.
De vakanties zijn vooraf verdeeld en elk jaar hetzelfde:
- Voorjaarsvakantie (1 week): bij vader.
- Meivakantie (1 of 2 weken): 50/50: 1e helft bij moeder, 2e helft bij vader.
- Zomervakantie (6 weken): 1e 3 weken bij vader, 2e 3 weken bij moeder. Wel wil [minderjarige] de laatste één of twee dagen voordat school begint graag weer bij vader terug zijn.
- Herfstvakantie (1 week): bij moeder.
- Kerstvakantie (2 weken): 1,5 week (inclusief kerst) bij vader. Een halve week bij moeder.
Reizen naar het buitenland:
- Ouders geven elkaar altijd toestemming voor het reizen naar het buitenland als dit binnen de afgesproken vakanties valt.
- Ouders informeren elkaar minimaal drie weken van te voren over de vakantie, zodat de papieren op tijd geregeld zijn.
3.3.2.
De vrouw heeft verzocht de als productie 1 aan het verzoekschrift gehechte zorgregeling vast te stellen als zorgregeling voor [minderjarige] .
3.3.3.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Nu het de man en de vrouw samen niet is gelukt om het eens te worden over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, heeft de GI het plan van [minderjarige] in het onderhavige verzoek overgenomen. De GI is het niet eens met de door de vrouw verzochte zorgregeling, aangezien [minderjarige] daar niet achter staat. Daarom zal de door de vrouw verzochte regeling onvoldoende van de grond komen. Daar komt bij dat de man en de vrouw elkaar niet meer vertrouwen. Dit voelt [minderjarige] ook. Hij heeft duidelijk aangegeven dat zijn ouders moeten stoppen met hun strijd en dat de ouder waar [minderjarige] is hem naar de andere ouder moet brengen. De man en de vrouw moeten leren elkaar te vertrouwen zodat de afspraken worden nagekomen.
3.3.4.
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek gehandhaafd. Namens en door de vrouw is het volgende aangevoerd. Op basis van het advies van de bijzondere curatoren heeft de vrouw het verzoek opgesteld, waarbij rekening is gehouden met de vakanties, de reistijden, de voetbal van [minderjarige] en dat hij voldoende contact heeft met zijn beide ouders. Contactherstel en een overnachting bij de vrouw, zoals door de bijzondere curatoren is geadviseerd, komt niet van de grond als het verzoek van de GI wordt toegewezen.
De man zal de afspraken niet nakomen. Hij is immers de afspraken ten aanzien van de kerstvakantie ook niet nagekomen. Ook heeft er slechts één extra contact tussen [minderjarige] en de vrouw plaatsgevonden, namelijk op haar verjaardag, maar niet op het afgesproken tijdstip. De man gaat zonder toestemming van de vrouw met [minderjarige] op reis. Het is dan ook niet de verwachting van de vrouw dat de man [minderjarige] op vrijdag naar haar zal brengen als [minderjarige] op zaterdag in [plaatsnaam 3] moet voetballen. Zij heeft er geen enkel vertrouwen in dat de afspraken zullen worden nagekomen. De man geeft [minderjarige] niet de benodigde emotionele toestemming om naar de vrouw te komen en het daar naar zijn zin te hebben.
3.3.5.
De man heeft ter zitting het volgende verklaard. De man heeft zijn best gedaan om de adviezen op te volgen en de afspraken na te komen. De man begrijpt niet hoe hij de relatie tussen [minderjarige] en de vrouw kan herstellen. Het is een probleem tussen [minderjarige] en de vrouw en niet tussen de man en de vrouw. Voor zijn reizen heeft de man wel toestemming aan de vrouw gevraagd. De laatste tien jaren heeft de man echter problemen met het krijgen van toestemming van de vrouw. De man heeft beloofd dat hij [minderjarige] volgens de afspraken naar de vrouw zal brengen in het geval dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem wordt bepaald.
3.3.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.3.7.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, van het BW kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
3.3.8.
In de afgelopen periode hebben de man en de vrouw meegewerkt aan de voortgezette hulpverlening van Parallel Solo Ouderschap van Enver en in samenwerking met Enver Ouderschap en Scheiding geprobeerd te werken aan de opdracht van de rechtbank om een zorgregeling tot stand te brengen. Dit is echter niet gelukt. De man en de vrouw hebben ieder hun eigen visie op de vraag welke zorgregeling het best passend zou zijn voor [minderjarige] . Zij bekijken deze zorgregeling echter uitsluitend vanuit hun eigen perspectief en nemen het belang van [minderjarige] daarin onvoldoende mee.
3.3.9.
Het verzoek van de vrouw gaat uit van een zorgregeling voor de komende twee jaren, waarbij [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en in [plaatsnaam 4] naar school gaat. De rechtbank acht een dergelijke regeling niet in het belang van [minderjarige] . Zoals hiervoor overwogen zal het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald worden en zal hij in [plaatsnaam 3] naar school gaan. Een door de vrouw voorgestane co-ouderschap-constructie is naar het oordeel van de rechtbank ook niet uitvoerbaar gelet op de jarenlange strijd tussen de ouders en de wijze waarop zij elkaar over en weer diskwalificeren. De belangen van [minderjarige] worden hierbij telkens uit het oog verloren. Bij een regeling zoals de vrouw heeft verzocht, blijft [minderjarige] klem zitten tussen zijn ouders, terwijl hij behoefte heeft aan stabiliteit en rust. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
3.3.10.
Ten aanzien van het verzoek van de GI op grond van 1:265g BW overweegt de kinderrechter als volgt.
3.3.11.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.3.12.
Aangezien de man en de vrouw niet in staat zijn om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren, heeft [minderjarige] samen met de GI een plan gemaakt om het contact met zijn moeder te waarborgen. De GI heeft dit plan overgenomen in haar verzoek. De door de GI verzochte zorgregeling komt naar het oordeel van de kinderrechter tegemoet aan de belangen van [minderjarige] . In het plan van [minderjarige] en de GI woont [minderjarige] bij de man en verblijft hij om het weekend bij de vrouw. Dat [minderjarige] mogelijkerwijs op termijn in [plaatsnaam 3] gaat voetballen, is naar het oordeel van de kinderrechter geen belemmering. De moeder kan [minderjarige] immers vanuit [plaatsnaam 4] naar de voetbal in [plaatsnaam 3] brengen (en [minderjarige] vervolgens tijdens de voetbalwedstrijd aanmoedigen, zoals [minderjarige] graag wil).
3.3.13.
De kinderrechter zal de door de GI verzochte regeling vastleggen, met dien verstande dat de kinderrechter aanleiding ziet om te bepalen dat [minderjarige] ook tijdens de voorjaarsvakantie bij de vrouw (in plaats van bij de man, zoals de GI heeft verzocht) zal verblijven. Voor het overige zal de kinderrechter gelet op al het voorgaande de zorgregeling van de GI in het belang van [minderjarige] toewijzen.
3.4.
Verlenging ondertoezichtstelling (C/10/681801 / JE RK 24-1360)
3.4.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.4.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd.
3.4.3.
De man en de vrouw hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.4.4.
De kinderrechter overweegt als volgt.
3.4.5.
Uit de overgelegde stukken, de behandeling ter zitting en gelet op al het voorgaande is gebleken dat [minderjarige] door de voortdurende strijd tussen zijn ouders en de verstoorde relatie met zijn moeder nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de door de GI verzochte duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).
3.4.6.
De man en de vrouw zullen een manier moeten vinden om met elkaar over [minderjarige] te communiceren, zodat hij op een onbelaste wijze met zijn beide ouders contact kan hebben. Ook is het belangrijk dat het vertrouwen in elkaar wordt hersteld, zodat de man en de vrouw beter in staat zullen zijn om de zorgregeling te accepteren en na te leven. De kinderrechter gaat er hierbij vanuit dat de ouders gebruik zullen blijven maken van daarvoor beschikbare hulpverlening. Hopelijk kan de prille positieve ontwikkeling van de ouders bij Enver de komende periode bestendigen. Zoals hiervoor overwogen wordt van de GI verwacht dat zij de ontwikkelingen zal monitoren en naar bevind van zaken zal handelen, wanneer daartoe aanleiding bestaat.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedures bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van C/10/665760 / FA RK 23-6833; C/10/665815 / FA RK 23-6859
4.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] bij de man zal zijn;
ten aanzien van C/10/679821 / FA RK 24-4063
4.2.
verleent [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] op [naam school 1] , aan de [adres] ;
ten aanzien van C/10/681888 / FA RK 24-4987
4.3.
wijst af het verzoek van de vrouw.
De kinderrechter:
ten aanzien van 681734 FA RK 24-4919 en C/10/681888 / FA RK 24-4987
4.4.
stelt vast dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- [minderjarige] woont bij zijn vader en verblijft om het weekend bij moeder;
- Vrijdag na school brengt vader [minderjarige] naar moeder/ [plaatsnaam 4] . Hij zet [minderjarige] af bij de
oprit;
- Zondagavond na het avondeten brengt moeder [minderjarige] terug naar vader/ [plaatsnaam 3] . Zij zet
[minderjarige] af bij de oprit.
[minderjarige] wil graag dat er in de weekenden een mogelijkheid is tot flexibiliteit:
- Als [minderjarige] in het weekend een voetbalwedstrijd heeft, wil hij graag dat moeder kan komen kijken (ook als het niet ‘haar weekend’ is), dan kan oma ook mee om te kijken. Na de voetbalwedstrijd kunnen ze dan in [plaatsnaam 3] nog iets leuks doen samen.
- Bij uitzonderingen (feestjes, uitjes) zou [minderjarige] het weekend willen kunnen omwisselen naar het weekend erna. [minderjarige] wil dit zelf met moeder bespreken en dit hierna zelf terug communiceren naar vader.
Halen en brengen: de ouder waar [minderjarige] is brengt hem (terug).
Uitzonderingen: als een ouder niet kan brengen, is die ouder verantwoordelijk voor de
ov-kosten, zodat [minderjarige] zelf met de trein (terug) kan gaan.
Vakanties en feestdagen:
- Feestdagen (extra vrije dagen) die in/aan het weekend vallen, horen bij het weekend
van die ouder;
- Feestdagen die door de weeks vallen, blijf hij in de basis in [plaatsnaam 3] . In overleg (bijvoorbeeld een geplande activiteit bij moeder met Koningsdag) kan hij naar moeder gaan;
- Het Sinterklaasweekend viert [minderjarige] altijd bij moeder.
De vakanties zijn vooraf verdeeld en elk jaar hetzelfde:
- Voorjaarsvakantie (1 week): bij moeder
- Meivakantie (1 of 2 weken): 50/50: de eerste helft bij moeder, de tweede helft bij vader.
- Zomervakantie (6 weken): de eerste drie weken bij vader, de tweede drie weken bij moeder. Wel wil [minderjarige] de laatste één of twee dagen voordat school begint graag weer bij vader terug zijn.
- Herfstvakantie (1 week): bij moeder
- Kerstvakantie (2 weken): anderhalve week (inclusief kerst) bij vader. Een halve week bij moeder.
Reizen naar het buitenland:
- Ouders geven elkaar altijd toestemming voor het reizen naar het buitenland als dit binnen de afgesproken vakanties valt;
- Ouders informeren elkaar minimaal drie weken van te voren over de vakantie, zodat de papieren op tijd geregeld zijn;
ten aanzien van C/10/681801 / JE RK 24-1360
4.5.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 4 februari 2025;
4.6.
bepaalt dat van deze beslissing, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.9.
de rechtbank wijst af het meer of anders verzochte;
4.10.
de kinderrechter wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024 door
mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 18 juli 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.