ECLI:NL:RBROT:2024:6807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
10-103255-24 vordering TUL VV: 22-002239-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet en diefstal met braak in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met braak in vereniging. De verdachte was op 24 maart 2024 samen met een onbekende medeverdachte aangekomen bij de woning van de aangever in Spijkenisse, waar zij goederen hebben weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader samen de woning hebben doorzocht en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarbij de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor materiële schade, terwijl de vordering tot immateriële schade is afgewezen. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-103255-24
Parketnummer vordering TUL VV: 22-002239-20
Datum uitspraak: 9 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
raadsvrouw mr. P. van Dongen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F. Koolhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van ambulante behandeling daaronder begrepen, het meewerken aan diagnostiek, en het zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding, het meewerken aan schuldhulpverlening en reclasseringstoezicht, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uur.
  • gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met rolnummer 22-002239-20.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met een andere persoon naar de woning is gegaan omdat daar regelmatig oud ijzer langs de weg zou staan en verdachte en zijn mededader dit wilden meenemen. Volgens de verdachte was hij niet van plan de woning te betreden of daaruit goederen weg te nemen. Hij ontkent het keukenraam te hebben opengebroken: dit zou de tweede persoon buiten zijn medeweten hebben gedaan. De verdachte zou de tweede persoon uit het oog hebben verloren en hem zijn gaan zoeken. Toen hij bij de woning kwam, stond de voordeur al open. Hij verklaart dat hij alleen in de keuken van de woning is geweest en dat de andere persoon hem goederen in zijn handen heeft gedrukt, die hij daarna in zijn zak heeft gestopt.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat de verdachte op 24 maart 2024 samen met een onbekend gebleven medeverdachte is aangekomen bij de woning van aangever en dat hij, kort daarna, is aangehouden terwijl hij goederen die uit de woning van aangever afkomstig waren, bij zich droeg. De vraag die aan de rechtbank voorligt, is welke rol de verdachte heeft gehad bij het zich verschaffen van toegang tot de woning en het wegnemen van de goederen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard te hebben gezien dat er twee personen in de woning van aangever liepen. Deze verklaring vindt steun in de omstandigheid dat de woning van aangever – bestaande uit meerdere verdiepingen – in een kort tijdsbestek volledig overhoop is gehaald. Het is naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk dat dit door slechts één persoon is gedaan. De verklaring van de verdachte dat hij pas later de woning heeft betreden en alleen in de keuken is geweest, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, ongeloofwaardig. De rechtbank stelt aldus vast dat zowel de verdachte als de medeverdachte in de woning van aangever zijn geweest, waarbij zij samen de woning hebben doorzocht.
Van medeplegen is sprake wanneer vast is komen te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachte samen met de auto, die de verdachte heeft geleend van getuige [getuige 2], bij de woning zijn aangekomen, dat zij naar de woning zijn gelopen en dat zij deze samen hebben doorzocht. Als de politie ter plaatse komt, wordt gezien dat er twee verdachten wegrennen. Een deel van de buitgemaakte goederen is bij de verdachte aangetroffen na zijn aanhouding.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Ten aanzien van het forceren van het raam kan op basis van het dossier worden vastgesteld dát dit is gebeurd, maar niet door wie dit is gedaan. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij niet gehoord of gezien heeft dat het raam is geforceerd, acht de rechtbank, mede gelet op de omstandigheid dat hij en zijn medeverdachte samen zijn opgetrokken, niet aannemelijk. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak in vereniging.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 maart 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag en goudkleurige theelepels, die
aan [slachtoffer], toebehoorden heeft weggenomen, uit een woning gelegen aan
de [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hierbij is het keukenraam van de woning van het slachtoffer geforceerd. Uit de woning zijn theelepeltjes en een contant geldbedrag weggenomen. De woning is daarbij helemaal overhoop gehaald. De verdachte en zijn mededader hebben kennelijk met het oog op eigen financieel gewin gehandeld en daarbij geen oog gehad voor het eigendom van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid bij slachtoffers en buurtbewoners. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meermaals is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt hier in het nadeel van de verdachte rekening mee.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juni 2024. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte dagbesteding heeft gevonden in de vorm van het uitvoeren van een nog openstaande taakstraf, dat de verdachte is aangemeld voor een behandeltraject en dat er nog geen actie is ondernomen ten aanzien van de schuldhulpverlening.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat naar het oordeel van de rechtbank echter geen ruimte. Minder dan een maand voordat het bewezen verklaarde feit is gepleegd, is de verdachte door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor meerdere soortgelijke feiten en heeft hij een grotendeels voorwaardelijke straf opgelegd gekregen. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om, enkele dagen nadat zijn proeftijd was ingegaan, opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om opnieuw een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan de rechthebbende (aangever [aangever]).
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag terug kan worden gegeven aan aangever [aangever].
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag (€ 88,56), goednummer [proces-verbaalnummer], zal een last worden gegeven tot teruggave aan de rechthebbende ([aangever]).

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.123,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van het raambeslag en -slot (€ 485,-), ondanks het ontbreken van een onderbouwing, moet worden toegewezen, omdat uit het dossier volgt dat er schade is toegebracht en het gevorderde bedrag redelijk voorkomt. De gevorderde schadevergoeding voor het horloge (€ 750,-) dient te worden afgewezen omdat uit het dossier niet volgt dat er een horloge is weggenomen. Voor zover de vordering ziet op het bed (€ 800,-), dient de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van het weggenomen geldbedrag (€ 88,-) heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op dit bedrag beslag is gelegd en dat dit teruggegeven dient te worden aan de rechthebbende, zodat de benadeelde partij ook ten aanzien van dat deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade (€ 5.000,-) heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag gematigd dient te worden tot € 500,- en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte en zijn thans onbekende mededader hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering niet is onderbouwd. Daarbij is opgemerkt dat het contante geld in beslag is genomen en dat dit aan aangever kan worden teruggegeven.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, namelijk schade aan het beslag en slot van het keukenraam van zijn woning. De gevorderde schade, hoewel niet onderbouwd, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen. Een deel van het gevorderde bedrag groot € 88,- zal worden afgewezen, omdat dit bedrag, dat onder de verdachte in beslag is genomen, aan de benadeelde partij zal worden (terug)gegeven. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Nu niet vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van € 485,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 4 maart 2024 van de meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van een zevental vermogensfeiten veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 500 dagen, waarvan een gedeelte groot 242 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar (rolnummer 22-002239-20). De proeftijd is ingegaan op 19 maart 2024.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering deels toe te wijzen, voor een periode van één maand.
10.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de proeftijd met een jaar te verlengen.
10.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van het arrest van het hof en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte – vijf dagen na het ingaan van de proeftijd – de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Gelet op het voorgaande zal de tenuitvoerlegging worden gelast van een deel, groot 3 (drie) maanden, van het voorwaardelijke gedeelte van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf. De vordering zal voor het overige worden afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding de vordering geheel af te wijzen en de proeftijd met een jaar te verlengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan [benadeelde partij] van: € 88,56 (goednummer [proces-verbaalnummer]);
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen een bedrag van
€ 485,- (zegge: vierhonderdvijfentachtig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het ter zake van het weggenomen geldbedrag gevorderde bedrag van € 88,-, nu in het kader van de beslissing op het beslag dit geldbedrag (langs die weg) aan de benadeelde partij zal worden (terug)gegeven en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering van materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij [benadeelde partij];
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 485,-(hoofdsom,
zegge: vierhonderdenvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 485,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
9 (negen) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de gedeeltelijke
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van de bij arrest van 4 maart 2024 van de meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf (rolnummer 22 002239-20);
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en mr. J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op 24 maart 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
een geldbedrag en/of goudkleurige theelepels, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen, uit een woning gelegen aan
de [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen voornoemde goederen onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking
en/of inklimmming;