Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van ambulante behandeling daaronder begrepen, het meewerken aan diagnostiek, en het zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding, het meewerken aan schuldhulpverlening en reclasseringstoezicht, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uur.
- gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met rolnummer 22-002239-20.
4.Waardering van het bewijs
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Ten aanzien van het forceren van het raam kan op basis van het dossier worden vastgesteld dát dit is gebeurd, maar niet door wie dit is gedaan. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij niet gehoord of gezien heeft dat het raam is geforceerd, acht de rechtbank, mede gelet op de omstandigheid dat hij en zijn medeverdachte samen zijn opgetrokken, niet aannemelijk. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
5.Strafbaarheid feit
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
8.In beslag genomen voorwerpen
9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
10.Vordering tenuitvoerlegging
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
12.Bijlagen
13.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
€ 485,- (zegge: vierhonderdvijfentachtig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 485,-(hoofdsom,
zegge: vierhonderdenvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 485,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
9 (negen) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van de bij arrest van 4 maart 2024 van de meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf (rolnummer 22 002239-20);