ECLI:NL:RBROT:2024:6803

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
10-100098-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet, het aanwezig hebben van heroïne en het verstrekken, vervoeren dan wel aanwezig hebben van cocaïne

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet, het aanwezig hebben van ruim 100 gram heroïne en het verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van ruim 1 kilo cocaïne. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd en had een advocaat, mr. K.C. van de Wijngaart. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting op 25 juni 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de in beslag genomen goederen en middelen in de woning waar hij verbleef. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in de ruimte was waar de heroïne en cocaïne waren aangetroffen en dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat hij deze middelen had vervoerd of verstrekt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werd er een beslissing genomen over de in beslag genomen goederen. Hoewel de verdachte werd vrijgesproken, werd vastgesteld dat er in de woning een strafbaar feit was gepleegd met behulp van de in beslag genomen goederen. De rechtbank besloot tot onttrekking aan het verkeer van deze goederen, maar gelastte de teruggave van een telefoon aan de verdachte, omdat deze niet met criminele activiteiten in verband kon worden gebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-100098-24
Datum uitspraak: 9 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F. Koolhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is aangevoerd dat de goederen en (verdovende) middelen zijn aangetroffen in een kamer in de woning waar de verdachte op dat moment verbleef. De verklaring van de verdachte dat hij hier geen wetenschap van had omdat hij niet in die ruimte is geweest en dacht dat deze afgesloten was, is onaannemelijk. De goederen en middelen lagen open en bloot in een kamer die niet op slot was en ook niet op slot kon. De verdachte verbleef bovendien al ruim anderhalve week in deze woning. Verder ligt de straatwaarde van de aangetroffen heroïne tussen de € 2.500,- en € 5.000,-. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat iets met zoveel waarde zomaar in een niet afgesloten ruimte wordt achtergelaten.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat de verdachte samen en in vereniging met zijn medeverdachte 1.010 gram cocaïne heeft vervoerd, verstrekt en aanwezig heeft gehad. De cocaïne werd aangetroffen in een verborgen ruimte in de auto van de medeverdachte, die verklaart dat de drugs van hem zijn. Op het blok cocaïne werd het DNA van de verdachte aangetroffen, waaruit volgt dat hij het op enig moment in handen heeft gehad. Het is onwaarschijnlijk dat het feit dat de verdachte en zijn medeverdachte handen hebben geschud een verklaring is voor het aantreffen van het DNA van de verdachte op de cocaïne, omdat zijn medeverdachte na het handen schudden meteen wegreed. Het is onaannemelijk dat de medeverdachte in de periode tussen het wegrijden en de politiecontrole aan het blok cocaïne heeft gezeten. De verdachte werd bovendien door verbalisanten gezien terwijl hij in de auto van de medeverdachte hing bij de plek waar cocaïne is aangetroffen. Er is kennelijk sprake geweest van een overdracht van de drugs tussen de verdachte en zijn medeverdachte.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 2 (voorbereidingshandelingen en aanwezig hebben heroïne)
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de ruimte is geweest waar de ten laste gelegde goederen en (verdovende) middelen zijn aangetroffen.
Evenmin volgt uit de feiten en omstandigheden dat het niet anders kan dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de goederen en (verdovende) middelen in deze ruimte, noch dat hij er beschikkingsmacht over moet hebben gehad. Dit betekent dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3 (verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne)
Hoewel is waargenomen dat de verdachte iets deed in de auto waarin later een blok cocaïne werd aangetroffen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat hij de cocaïne op dat moment in de verborgen ruimte in die auto heeft geplaatst. Dat er op het blok cocaïne een DNA-spoor is aangetroffen dat zeer waarschijnlijk van de verdachte afkomstig is, maakt dit niet anders. De rechtbank kan op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet vaststellen op welk moment en op welke wijze het DNA van de verdachte op het blok cocaïne is terechtgekomen. Daaruit volgt dat evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte het blok op de ten laste gelegde datum voorhanden heeft gehad. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.In beslag genomen voorwerpen

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen die in feit 1 op de tenlastelegging worden genoemd, te onttrekken aan het verkeer, omdat deze goederen niet in omloop mogen zijn en worden gebruikt voor de productie van verdovende middelen.
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden teruggegeven aan de verdachte, omdat daarop niets is aangetroffen dat met criminele activiteiten in verband kan worden gebracht.
5.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de twee in beslag genomen telefoons – een witte en een zwarte, waarvan alleen de zwartkleurige op de beslaglijst staat – terug te geven aan de verdachte.
5.3.
Beoordeling
De volgende in beslag genomen goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer:
  • 3 STK chemicaliën ([proces-verbaalnummer 1]: chemische vloeistof)
  • 2 STK persluchtapparaat ([proces-verbaalnummer 2])
  • 1 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 3]: 1 bus wit poeder)
  • 1 KG verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 4]: 2 zakken)
  • 1 STK poeder ([proces-verbaalnummer 5]: 1 zak groen poeder)
  • 2 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 6]: 107,9 gram heroïne)
  • 6 STK persluchtapparaat ([proces-verbaalnummer 7])
  • 2 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 8]: 1992 gram paracetamol)
  • 1 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 9]: 129,2 gram paracetamol)
Hoewel verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken, kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat er in de woning aan [adres] door een of meerdere personen een strafbaar feit is begaan, te weten het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5 van de Opiumwet met behulp van de aldaar in beslag genomen goederen. Gelet op het bepaalde in artikel 36b, eerste lid, aanhef en onder 3, van het Wetboek van strafrecht, kan in dat geval besloten worden tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen.
Ten aanzien van het in beslag genomen telefoontoestel (iPhone, goednummer [proces-verbaalnummer 10]) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu gebleken is dat de verdachte eigenaar is van deze telefoon en deze telefoon niet met enig strafbaar feit in verband is gebracht.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
 3 3 STK chemicaliën ([proces-verbaalnummer 1]: chemische vloeistof)
 3 2 STK persluchtapparaat ([proces-verbaalnummer 2])
 3 1 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 3]: 1 bus wit poeder)
 3 1 KG verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 4]: 2 zakken)
 3 1 STK poeder ([proces-verbaalnummer 5]: 1 zak groen poeder)
 3 2 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 6]: 107,9 gram heroïne)
 3 6 STK persluchtapparaat ([proces-verbaalnummer 7])
 3 2 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 8]: 1992 gram paracetamol)
 3 1 STK verdovende middelen ([proces-verbaalnummer 9]: 129,2 gram paracetamol)
- gelast de teruggave aan verdachte van: telefoontoestel (iPhone, goednummer [proces-verbaalnummer 10]).
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op 21 maart 2024 te Rotterdam
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de
Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had
om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van:
- 3 x flessen met Aceton en
- 2 x Drukpers en
- Bus met daarin wit poeder en
- 2 zakken met versnijdingsmiddel en
- Zak met groen poeder en
- Zak met bruine substantie en
- 6 x logo's drukpers en
- 2121.2 gram paracetamol en
- 107,9 gram heroïne;
2
hij op 21 maart 2024 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 107,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op 21 maart 2024 te Dordrecht en/of te Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1010 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.