ECLI:NL:RBROT:2024:6793

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/3718 en ROT 24/3719
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de realisatie van een hotel nabij de Wilhelminakade in Rotterdam

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel nabij de Wilhelminakade in Rotterdam behandeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 26 juni 2024, na een aanvraag van de vergunninghoudster op 16 december 2022. De voorzieningenrechter concludeert dat de ruimtelijke afweging voor het bouwplan al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan, dat inmiddels onherroepelijk is geworden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijkingen van het bestemmingsplan gering zijn en dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat is. Het beroep van de eisers wordt ongegrond verklaard, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst erop dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is en dat de belangenafweging in het voordeel van de vergunninghouder uitpakt. De eisers krijgen geen gelijk en hun griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/3718 en ROT 24/3719
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[naam eiser] en anderen, uit Rotterdam, eisers,
(gemachtigde: [naam eiser] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman),
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam vergunninghoudster] uit Leeuwaarden, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. C.J. Visser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening (24/3719) van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van “ [naam hotel] ” nabij [adres] in Rotterdam. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep (24/3718) van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 26 juni 2024 verleend. Met het bestreden besluit van 28 februari 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de verleende omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en mr. W. Breure. Namens vergunninghoudster was [persoon A] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghoudster.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghoudster heeft op 16 december 2022 een aanvraag ingediend voor het oprichten van “ [naam hotel] ” nabij [adres] in Rotterdam. Het betreft een gebouw waarin ondergronds een tweelaagse parkeergarage wordt gerealiseerd. Op de begane grond is een atrium (zijde Wilhelminakade, waar de hoofdentree is) en verder zowel commerciële ruimten als ruimten voor horeca (beide alleen op de begane grond) voorzien, met daarboven voorzieningen bij het hotel. Op de eerste, tweede en derde verdieping worden in totaal 120 hotelkamers gerealiseerd, op elke laag 40 hotelkamers. Op de vierde verdieping komen 18 woningen/appartementen en op de vijfde verdieping 22 geschakelde hotelkamers (longstay). Op de zesde, zevende en achtste verdieping komen nog 11 woningen/ appartementen (elke van deze is drielaags). Het gebouw is voorzien op de gronden die omsloten worden door de Wilhelminakade, de Westerdam, de Otto Reuchlinweg, en de Statendam (terrein tussen Hotel New York en het gebouw Las Palmas).
3. Verweerder heeft de omgevingsvergunning (onder voorschriften) voor bouwen en gebruik in afwijking van het bestemmingsplan “Kop van Zuid” (het bestemmingsplan) verleend.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan op meerdere onderdelen in strijd is met artikel 5.2.2, onder a van de planregels. Verweerder heeft om deze reden bij het bestreden besluit de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor de overschrijding van het toegestane bouwvolume in artikel 5.2.2. onder a, van de planregels en ten behoeve van de in het bouwplan begrepen (voorzieningen voor) dakterrassen op de zesde verdieping (woonfunctie; strijd met artikelonderdeel 21.1 en artikelonderdeel 5.2.2, onder a van de planregels). De afwijkingen van het bouwvolume hebben onder meer betrekking op een overschrijding van de maximale bouwhoogte van het gehele bouwvolume met ongeveer 2,45 meter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van “ [naam hotel] ”. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het
bestemmingsplan “Kop van Zuid” (het bestemmingsplan). Het bouwplan is in strijd met artikel 5.2.2., onder a, van de planregels vanwege overschrijding van het toegestane bouwvolume. De dakterrassen op de zes verdieping zijn eveneens in strijd met artikel 5.2.2., onder a, van de planregels.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het plan medewerking kan worden verleend, omdat hiertegen vanuit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar bestaat. Het plan is goed ingepast in de omgeving. De geringe overschrijding van de bouwhoogte is acceptabel in verband met de gewenste omvang van het te realiseren programma en de ruimte die hierdoor ontstaat voor extra verdiepingshoogte op de begane grond. Met deze hoogte van de begane grondlaag ontstaat namelijk een aansprekende plint
.Er is ook voor wat betreft de andere strijdigheden met het bestemmingsplan geen reden om het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet inpasbaar te achten. Verweerder verwijst hiervoor naar de in bezwaar opgestelde aanvullende stedenbouwkundige onderbouwing. Verweerder kent een zwaarder gewicht toe aan de belangen die zijn gemoeid met de realisatie van het bouwplan (waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan) dan aan de belangen van de omwonenden voor zover die daardoor worden geschaad.
Crisis- en herstelwet
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is op het bestreden besluit. Het betreft hier de ontwikkeling of verwezenlijking van de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met bijlage I, onderdeel 3, onder 3.1 van de Chw.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, zo worden uitgelegd dat, indien een bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt als genoemd in bijlage I van de Chw, de Chw ook van toepassing is op alle andere besluiten die nadien nodig zijn om een dergelijk project te verwezenlijken, zoals een omgevingsvergunning als hier aan de orde.
10.1.
Eisers hebben de beroepsgronden in het pro forma beroepschrift beperkt tot de onevenredige gevolgen van het bestreden besluit voor het woon- en leefklimaat en het ontbreken van de deugdelijke en zorgvuldige belangenafweging. In het aanvullend beroepschrift hebben eisers deze beroepsgronden nader uitgewerkt door te wijzen op de gevolgen voor de verkeersproblematiek en parkeeroverlast. Omdat de Chw van toepassing is zal de voorzieningenrechter zich beperken tot inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden en hetgeen eisers verder nog ter zitting hebben aangevoerd buiten bespreking laten.
Het bestemmingsplan
11. Voordat de beroepsgronden van eisers inhoudelijk worden besproken wijst de voorzieningenrechter er op dat de ruimtelijke afweging voor het bouwplan (zonder toepassing van de afwijkingsmogelijkheden) heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het beroep van eisers is bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3305) gegrond verklaard met instandhouding van de rechtsgevolgen, zodat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat voor zover het bouwplan past binnen het bestemmingsplan er geen is ruimte om de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan te beoordelen, zoals de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Dat sinds de vaststelling van het bestemmingsplan nog ontwikkelingen hebben plaatsgevonden kan hieraan niet afdoen. De voorzieningenrechter wijst in dit kader overigens ook op de reactie van de stedenbouwkundige hangende bezwaar waarin wordt ingegaan op de ruimtelijke impact van de walstroom in de Cruiseterminal en de demping van een gedeelte van de Rijnhaven ten behoeve van onder andere woningbouw en een park.
Afwijking van het bestemmingsplan: ruimtelijke aanvaardbaarheid
12. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. De enkele verwijzing naar het standpunt van een stedenbouwkundige dat inhoudt dat enige variatie in de bouwhoogte ‘vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet ‘niet inpasbaar’ te achten is, is naar de mening van eisers onvoldoende. Er moet niet alleen worden gekeken naar de ‘stedenbouwkundige inpasbaarheid’, maar ook naar de goede ruimtelijke ordening in volle omvang. Die afwegingen en toetsing wordt naar de mening van eisers niet gemaakt.
12.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de geringe overschrijding van de bouwhoogte acceptabel is in verband met de gewenste omvang van het te realiseren programma en de ruimte die hierdoor ontstaat voor extra verdiepingshoogte op de begane grond. Met de in bezwaar gevraagde reactie van de stedenbouwkundige heeft verweerder in het bestreden besluit onderbouwd dat er vanuit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van medewerking aan het plan voor wat betreft de overschrijdingen van het toegestane bouwvolume en de dakterrassen. Deze reactie van de stedenbouwkundige in combinatie met de reeds bestaande mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder met het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat van het bestemmingsplan kan worden afweken.
De gevolgen voor het woon- en leefklimaat
13. Eisers stellen dat het bouwplan onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Eisers kunnen zich niet vinden in de motivering van het bestreden besluit met betrekking tot de verkeersproblematiek. Eisers wijzen op de reeds bestaande parkeeroverlast en vrezen voor de extra parkeerdruk die door het bouwplan zal worden veroorzaakt.
13.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van eisers aanvaardbaar blijft. Zoals reeds onder punt 11 is overwogen is er voor zover het bouwplan past binnen het bestemmingsplan geen ruimte om de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden te beoordelen. Met inachtneming van de beperkte afwijking van het bestemmingsplan kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat verweerder zijn standpunt dat van een onaanvaardbare toename van verkeersdrukte geen sprake is onvoldoende heeft gemotiveerd. Hierbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat de afwijking van het bestemmingsplan voor een aanmerkelijk deel het gevolg is van toevoeging van een volume (het atrium) dat niet gebruikersintensief is. Voor wat betreft hetgeen eisers hebben aangevoerd met betrekking tot parkeeroverlast wijst de voorzieningenrechter er op dat het uitgangspunt bij de toetsing aan parkeernormen is dat alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Eisers hebben niet bestreden dat met het bouwplan aan de toepasselijke parkeernormen voor auto’s en fietsen wordt voldaan. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan zelf geen onaanvaardbare parkeerhinder met zich brengt.
13.2.
Hoewel de afwijkingen van het bestemmingsplan voor enkele omwonenden een vergroting betekent van de aantasting van het uitzicht vanuit hun woningen en daardoor van invloed zijn op hun woon- en leefomgeving heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat dit in deze stedelijke omgeving niet een zodanige situatie oplevert dat de afwijkingen onaanvaardbaar zijn. Hetgeen eisers hebben aangevoerd kan evenmin leiden tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan, vergeleken met de situatie die reeds op grond van het bestemmingsplan mogelijk is, niet tot een zodanige aantasting van hun privacy leidt dat de omgevingsvergunning om die reden geweigerd had moeten worden. Verweerder heeft ook hier van belang kunnen achten dat sprake is van een stedelijke omgeving.
De belangenafweging
14. Eisers menen dat door verweerder geen deugdelijke en zorgvuldige belangenafweging is gemaakt. De commerciële belangen van de ontwikkelaar wegen naar de mening van eisers niet op tegen de blijvende schade die de omwonenden van dit project ondervinden.
14.1.
De voorzieningenrechter constateert dat de door eisers genoemde belangen die door het bestreden besluit worden aangetast voor het merendeel het gevolg zijn van de vaststelling van het bestemmingsplan terwijl in deze procedure enkel rekening kan worden gehouden met de afwijkingen daarvan. Deze afwijkingen van het bestemmingsplan hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een zodanig negatieve invloed op de omgeving dat daaraan een groter gewicht had moeten worden toegekend dan aan de belangen die gemoeid zijn met het bouwplan. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat, zoals hiervoor is overwogen in 13.1 en 13.2, gelet op de in die overwegingen geschetste omstandigheden, geen onevenredige inbreuk plaatsvindt op het woon- en leefklimaat van eisers.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.