ECLI:NL:RBROT:2024:6788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
10/126444-24 en 10/066110-24 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 12 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een mes. De zaak betreft twee parketnummers: 10/126444-24 en 10/066110-24. De verdachte heeft op 12 april 2024 in Rotterdam met een machete een slaande beweging gemaakt naar het slachtoffer, waardoor deze een verwonding aan de arm opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De verdachte is ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een mes, wat in strijd is met artikel 26 lid 5 van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 90 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder het volgen van onderwijs, meewerken aan behandeling en een contactverbod met het slachtoffer en medeverdachten.

Daarnaast heeft de rechtbank een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen voor materiële en immateriële schade, in totaal € 2.098,99, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding en behandeling voor jeugdige delinquenten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/126444-24 en 10/066110-24 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 12 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2007,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. I. Car, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 28 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/126444-24 primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) en het in de zaak met parketnummer 10/066110-24 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een mes);
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering in de zaak met parketnummer 10/066110-24
Het in de zaak met parketnummer 10/066110-24 ten laste gelegde – het voorhanden hebben van een mes – is door de verdachte bekend. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering in de zaak met parketnummer 10/126444-24
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Niet is gebleken dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft geen stekende beweging gemaakt met het mes, maar een slaande beweging.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II, stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een machete een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van aangever [slachtoffer] , waardoor hij in zijn arm is geraakt. Hierdoor is aan de onderzijde van de onderarm van de aangever een wond ontstaan van circa 8 centimeter lang en 5 centimeter breed. Deze wond moest in het ziekenhuis met meerdere hechtingen worden gedicht.
Het handelen van de verdachte is, naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, gericht geweest op, en geschikt tot, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte een machete van circa 40 centimeter heeft gebruikt en dat zich op de plaats waar het slachtoffer is geraakt, te weten zijn onderarm, pezen, zenuwen en bloedvaten bevinden. Gezien de grootte van het mes en de plek waar het slachtoffer is geraakt, was de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk. Dat het slachtoffer uiteindelijk geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is slechts aan het toeval te danken. De door de verdachte verrichte geweldshandeling (het, in de richting van de aangever, maken van een slaande beweging met een machete), kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
4.2.3.
Conclusie
De in de zaak met parketnummer 10/126444-24 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/126444-24 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/066110-24 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10/126444-24
hij op 12 april 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes op de arm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 10/066110-24
hij op 26 februari 2024 te Rotterdam,
terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/126444-24 (primair)
poging tot zware mishandeling
parketnummer 10/066110-24
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen, te weten een machete. Dat het bezit van een wapen vaak leidt tot het daadwerkelijk gebruik daarvan en dat dit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt, wordt in deze zaak bevestigd. Slechts anderhalve maand na zijn aanhouding voor het bezit van een dergelijk mes, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een zestienjarige jongen. De verdachte heeft met een machete een slaande beweging in de richting van het slachtoffer gemaakt en hem in zijn arm geraakt. De verdachte heeft het slachtoffer hierdoor pijn bezorgd en heeft een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Het slachtoffer heeft een fors litteken overgehouden aan het steekincident en ervaart hiervan nog steeds de nadelige gevolgen, zo blijkt uit de slachtofferverklaring die namens hem is voorgedragen op de terechtzitting. Daarbij komt dat door feiten als de onderhavige gevoelens van onveiligheid in de samenleving worden vergroot. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van de deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juni 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
In de zaak met parketnummer 10/066110-24 adviseert de Raad een taakstraf, bestaande uit een werkstraf. Gezien de aard en de ernst van het in de zaak met parketnummer 10/126444-24 ten laste gelegde feit is een jeugddetentie op zijn plaats. Begeleiding door de jeugdreclassering is van belang om de dag- en vrijetijdsbesteding van de verdachte te kunnen begeleiden. Een delictbespreking met de jeugdreclassering kan de verdachte meer inzicht geven in zijn handelen. Een behandeling bij De Waag of een gelijksoortige instantie is aangewezen om zijn vaardigheden (met name op het gebied van emotieregulatie, maar mogelijk ook op het gebied van traumaverwerking en/of delictanalyse) verder te bestendigen. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte(n), het volgen van onderwijs, meewerken aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering inclusief een meldplicht.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 juni 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte beschikt over veel vaardigheden en heeft de steun van zijn gezin en netwerk. Desondanks ziet JBRR een risico op herhaling van crimineel gedrag als er geen hulpverlening wordt ingezet. Ten aanzien van het ten laste gelegde lijkt er sprake te zijn geweest van groepsdruk, impulsief handelen en beïnvloeding door vrienden. JBRR adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij JBRR, een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer zo lang JBRR dit noodzakelijk acht, meewerken aan behandeling bij De Waag of een vergelijkbare instelling zo lang JBRR dit noodzakelijk acht en het behouden van een fulltime dagbesteding in de vorm van school en/of werk.
[persoon A] , werkzaam als jeugdreclasseerder bij JBRR, heeft op de terechtzitting het rapport van JBRR nader toegelicht. Zij heeft naar voren gebracht dat het belangrijk is dat behandeling aan de verdachte wordt opgelegd, omdat de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten daarmee kan worden verkleind. Er zal forensische hulpverlening worden ingezet vanuit De Waag. Er zal worden teruggekeken naar wat er is gebeurd. Nagegaan zal worden wat maakt dat de verdachte in zulke situaties terecht komt en waarom hij bepaalde keuzes maakt. Ook zal er in de behandeling aandacht zijn voor het veiligheidsgevoel van de verdachte. Het gezin zal betrokken worden bij de behandeling. De ouders werken overal aan mee, zij zijn open en bereid om de verdachte te ondersteunen. Ook de verdachte heeft tot nu toe goed meegewerkt aan de begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en de toelichting van de deskundige op de terechtzitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Voor wat betreft het onvoorwaardelijke strafdeel geldt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een groter onvoorwaardelijk deel op te leggen dan de duur van het voorarrest. Dat betekent dat de verdachte het onvoorwaardelijke deel van zijn straf al heeft uitgezeten en niet terug hoeft naar de justitiële jeugdinrichting. Aan het voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank de door de Raad en JBRR geadviseerde bijzondere voorwaarden, omdat het – met het oog op de kans op herhaling – belangrijk is dat er behandeling voor de verdachte wordt ingezet en hij verder kan worden begeleid door de jeugdreclassering. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de algemene voorwaarde en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/126444-24 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 506,82 aan materiële schade, een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 500,00 aan nader te onderbouwen schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is, met uitzondering van de nader te onderbouwen schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd, omdat het ontbreekt aan medische informatie en er rekening moet worden gehouden met de rol van de benadeelde partij. De vordering tot vergoeding van materiële schade moet worden afgewezen voor zover die ziet op kledingschade, omdat uit de aangifte niet blijkt dat de jas van de benadeelde partij daadwerkelijk is beschadigd. De vordering tot vergoeding van kosten voor de aanschaf van één tube littekencrème is toewijsbaar. De aanschaf van de overige tubes is niet onderbouwd, waardoor dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Materiële schadeDe rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij (door het in de zaak met parketnummer 10/126444-24 bewezen verklaarde strafbare feit) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schade bestaat onder andere uit kledingschade à € 75,00. Het is aannemelijk dat de jas van de benadeelde partij door het steekincident beschadigd is geraakt, gelet op de plek op het lichaam waar het letsel bij de benadeelde partij is ontstaan, te weten zijn onderarm. De vordering is op dit punt onvoldoende gemotiveerd betwist. Het enkele feit dat de schade aan de jas niet is vermeld in de aangifte, is daarvoor niet voldoende. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor littekencrème overweegt de rechtbank dat de aanschaf van één tube littekencrème is onderbouwd met een factuur. Dat de benadeelde partij meer dan één tube heeft aangeschaft is door de verdediging betwist en door de benadeelde partij niet onderbouwd. Behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook ten aanzien van de gevorderde nader te onderbouwen schade à € 500,00 zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.3.2.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Door het bewezen verklaarde heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit een steekwond. Er heeft medisch ingrijpen plaatsgevonden, in die zin dat de wond is gehecht, en de benadeelde partij heeft hier een zichtbaar litteken op zijn onderarm aan overgehouden. De benadeelde partij heeft pijn ondervonden en het incident heeft een grote impact op hem gehad. Hij is door de huisarts verwezen naar de praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg. Gezien de aard en de ernst van het feit en de onderbouwing van de nadelige gevolgen hiervan door de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat er – naast lichamelijk letsel – ook sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
8.3.3.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 april 2024.
8.3.4
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van
€ 2.098,99, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/126444-24 primair ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 10/066110-24 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
63 (drieënzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] 2006, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk;
  • gedurende de proeftijd zal meewerken aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.098,99 (zegge: tweeduizend achtennegentig euro en negenennegentig eurocent), bestaande uit € 98,99 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, voor zover de vordering ziet op de materiële schade en de nader te onderbouwen schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer] meer aan immateriële schade gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen
€ 2.098,99(hoofdsom,
zegge: tweeduizend achtennegentig euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. P.E. van Althuis en H. Biemond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/126444-24
hij, op of omstreeks 12 april 2024, te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
in/tegen/op de arm en/of het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 12 april 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld
door meermalen althans eenmaal
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
in/tegen/op de arm en/of het lichaam te steken en/of prikken en/of slaan;
parketnummer 10/066110-24
hij op of omstreeks 26 februari 2024 te Rotterdam,
terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes,
voorhanden heeft gehad.