ECLI:NL:RBROT:2024:678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10188434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake incassovordering en bevoegdheid vertegenwoordiging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V. en [gedaagde01]. Nouta, die zelf procedeert, vordert betaling van een factuur van € 3.452,72, die door [gedaagde01] niet is voldaan. De vordering is gebaseerd op een opdracht die [gedaagde01] aan Nouta heeft gegeven via zijn boekhouder, de heer [naam01]. [gedaagde01] betwist de rechtsgeldigheid van deze overeenkomst en stelt dat er geen werkzaamheden zijn verricht door Nouta.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] gebonden is aan de overeenkomst die zijn boekhouder namens hem heeft gesloten, op basis van artikel 3:66 BW. De rechter heeft geoordeeld dat Nouta voldoende bewijs heeft geleverd van de werkzaamheden die zij heeft verricht en dat [gedaagde01] niet heeft onderbouwd waarom hij de factuur niet zou moeten betalen. De rechter heeft de vordering van Nouta grotendeels toegewezen, met uitzondering van een lager bedrag aan buitengerechtelijke kosten dan door Nouta was gevorderd.

De kantonrechter heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van het factuurbedrag van € 3.452,72, plus contractuele rente vanaf 10 oktober 2022, en € 470,27 aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.651,49. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10188434 CV EXPL 22-34496
datum uitspraak: 26 januari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V., die ook handelt onder de naam
PUURNouta,
vestigingsplaats: Wateringen, gemeente Westland,
eiseres,
die zelf procedeert,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[bedrijf01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Jhingoer.
De partijen worden ‘Nouta’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 oktober 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van Nouta van 28 februari 2023, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 8 maart 2023;
  • de akte van Nouta van 22 maart 2023;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 7 juni 2023;
  • de mail van [gedaagde01] van 5 september 2023;
  • de akte van Nouta van 4 oktober 2023;
  • de rolbeslissing van 27 oktober 2023;
  • de conclusie na enquête van Nouta.
1.2.
[gedaagde01] heeft ook de gelegenheid gekregen om een conclusie na enquête te nemen. Hij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
In 2019 heeft [gedaagde01] een aantal facturen naar Care Bouw B.V. gestuurd. Volgens [gedaagde01] betaalde Care Bouw die facturen niet. Toen heeft [gedaagde01] boekhouder, de heer [naam01] , aan Nouta opdracht gegeven om die facturen te incasseren. Nouta heeft voor die opdracht een factuur van € 3.452,72 aan [gedaagde01] gestuurd. [gedaagde01] heeft die niet betaald. In deze procedure eist Nouta dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om dit bedrag aan haar te betalen, met rente, buitengerechtelijke kosten en de kosten van deze procedure. [gedaagde01] is het hier niet eens. Hij vindt dat [naam01] niet namens hem de overeenkomst met Nouta is aangegaan, zodat hij er niet aan gebonden is. Als er wel sprake is van een overeenkomst zou Nouta volgens [gedaagde01] alleen gewerkte uren in rekening kunnen brengen, maar zij heeft geen werkzaamheden uitgevoerd.
2.2.
De rechter wijst bijna alle eisen van Nouta toe. Alleen aan buitengerechtelijke kosten wijst ze een lager bedrag toe. In dit vonnis legt de rechter uit hoe ze tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde01] moet de factuur van € 3.452,72 betalen
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde01] om het factuurbedrag van € 3.452,72 aan Nouta te betalen. Het staat namelijk vast dat (1) [gedaagde01] gebonden is aan de overeenkomst die [naam01] namens hem heeft gesloten en (2) dat hij op basis van die overeenkomst dit bedrag moet betalen. De kantonrechter licht dat hierna toe.
(1)
[gedaagde01] is gebonden aan de overeenkomst die [naam01] heeft gesloten
2.4.
[gedaagde01] is gebonden aan de overeenkomst. [naam01] was namelijk bevoegd om namens [gedaagde01] aan Nouta de opdracht te geven om de facturen aan Care Bouw te incasseren (artikel 3:66 BW).
2.5.
Dat [naam01] hiervoor bevoegd was staat vast, omdat Nouta dit heeft bewezen. De rechter had Nouta toegelaten om dit te bewijzen, omdat de gemachtigde van [gedaagde01] dit eerst had ontkend, in het antwoord en tijdens de mondelinge behandeling. Nouta heeft [gedaagde01] en [naam01] toen als getuige laten horen door de rechter. Die hebben allebei verklaard dat [gedaagde01] opdracht heeft gegeven aan [naam01] om een deurwaarder in te schakelen voor het incasseren van de facturen aan Care Bouw. Nouta heeft daarmee bewezen dat [naam01] bevoegd was om de overeenkomst te sluiten
(2)
[gedaagde01] moet op basis van de overeenkomst het geëiste bedrag betalen
2.6.
Nouta heeft op basis van de overeenkomst recht op het bedrag dat ze eist. Het staat namelijk vast dat Nouta incassowerkzaamheden heeft verricht en dat ze hiervoor het geëiste bedrag mocht vragen.
2.7.
Dat Nouta werkzaamheden heeft verricht heeft [gedaagde01] in eerste instantie betwist. Vervolgens heeft Nouta bij haar brief van 28 februari 2023 laten zien welk exploot en welke brieven ze heeft verstuurd naar Care Bouw. Daarna heeft [gedaagde01] niet verder onderbouwd waarom Nouta volgens hem niets heeft gedaan.
2.8.
De bedragen waaruit de factuur bestaat volgen uit de overeenkomst (artikel 9.1 algemene voorwaarden en de bijgevoegde tariefkaart 2020). [gedaagde01] heeft wel gesteld dat Nouta alleen gewerkte uren in rekening kan brengen, maar dit heeft hij niet onderbouwd. Daarom slaagt dat verweer niet. [gedaagde01] is verder niet inhoudelijk op de factuurposten ingegaan. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat die kloppen.
[gedaagde01] moet contractuele rente betalen over het geëiste bedrag
2.9.
[gedaagde01] moet rente betalen over het factuurbedrag vanaf 14 oktober 2020. In de overeenkomst staat namelijk dat wanneer [gedaagde01] niet binnen veertien dagen na de factuurdatum betaalt, hij rente moet betalen (artikel 16.3 algemene voorwaarden). De factuur is op 30 september 2020 verstuurd. Deze moest dus uiterlijk 14 oktober 2020 betaald worden. Dat heeft [gedaagde01] niet gedaan.
2.10.
De rechter veroordeelt [gedaagde01] in dit vonnis om in ieder geval € 825,- aan Nouta te betalen. In de overeenkomst staat namelijk dat een rente van 1% per maand van toepassing is. Volgens Nouta komt dit berekend tot 10 oktober 2022 neer op € 825,-. Dat heeft [gedaagde01] niet betwist. Hier komt vanaf 10 oktober 2022 steeds 1% van € 3.452,72 per maand bij.
[gedaagde01] moet € 470,27 aan buitengerechtelijke kosten betalen
2.11.
[gedaagde01] wordt veroordeeld om € 470,27 aan buitengerechtelijke kosten te betalen. Nouta eist een hoger bedrag, op grond van de overeenkomst. De rechter oordeelt dat de overeenkomst daar geen basis voor biedt. Daarom wijst ze het bedrag toe dat volgt uit de wet. Daarvoor is het volgende van belang.
2.12.
Nouta eist € 517,91 aan buitengerechtelijke kosten. Dat is 15% van de hoofdsom. Volgens haar heeft zij daar recht op op grond van artikel 15.2 en 16.3 van de overeenkomst. De rechter beoordeelt dat anders. Uit artikel 15.1 volgt dat het incassotarief van 15% uit artikel 15.2 geldt voor het incasseren van de vordering van [gedaagde01] op Care Bouw. Voor het geval [gedaagde01] zijn facturen niet betaalt, is in de overeenkomst afgesproken dat [gedaagde01] ‘alle buitengerechtelijke kosten’ moet betalen (artikel 16.3). Nergens is uit gebleken dat dit ook neerkomt op 15% van de hoofdsom. Dit deel van de eis is dus onvoldoende onderbouwd.
2.13.
[gedaagde01] moet wel op grond van de wet € 470,27 betalen. Nouta heeft namelijk onbetwist gesteld dat zij meerdere aanmaningen heeft verstuurd aan [gedaagde01] . Ze heeft recht op vergoeding van de kosten die ze daarbij heeft gemaakt. Op grond van de wet bedraagt die vergoeding € 470,27 (artikel 6:96 BW en Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten).
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen
2.14.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Nouta op € 108,49 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht, € 924,- aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punten x € 264,-) en € 132,- aan nakosten. Dat is in totaal € ‭1.651,49‬. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Nouta € ‭4.747,99‬ te betalen, met de contractuele rente van 1% per maand over € 3.452,72 vanaf 10 oktober 2022 tot de dag dat volledig is betaald;‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van Nouta worden begroot op € ‭1.651,49;‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
33394