In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V. en [gedaagde01]. Nouta, die zelf procedeert, vordert betaling van een factuur van € 3.452,72, die door [gedaagde01] niet is voldaan. De vordering is gebaseerd op een opdracht die [gedaagde01] aan Nouta heeft gegeven via zijn boekhouder, de heer [naam01]. [gedaagde01] betwist de rechtsgeldigheid van deze overeenkomst en stelt dat er geen werkzaamheden zijn verricht door Nouta.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] gebonden is aan de overeenkomst die zijn boekhouder namens hem heeft gesloten, op basis van artikel 3:66 BW. De rechter heeft geoordeeld dat Nouta voldoende bewijs heeft geleverd van de werkzaamheden die zij heeft verricht en dat [gedaagde01] niet heeft onderbouwd waarom hij de factuur niet zou moeten betalen. De rechter heeft de vordering van Nouta grotendeels toegewezen, met uitzondering van een lager bedrag aan buitengerechtelijke kosten dan door Nouta was gevorderd.
De kantonrechter heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van het factuurbedrag van € 3.452,72, plus contractuele rente vanaf 10 oktober 2022, en € 470,27 aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.651,49. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.