ECLI:NL:RBROT:2024:6768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/5954
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om voor deze kosten te reserveren uit zijn inkomen. Verzoeker, die eind 2022 naar Noord-Macedonië was geremigreerd en in maart 2023 terugkeerde naar Nederland, ontving sinds 1 september 2023 een bijstandsuitkering van de gemeente Rotterdam. Na zijn verhuizing naar een eigen woning in februari 2024, vroeg hij bijzondere bijstand aan voor de kosten van inrichting en stoffering. Het college wees deze aanvraag af, stellende dat de kosten normale uitgaven zijn die uit het inkomen moeten worden betaald. Verzoeker stelde dat zijn medische problemen en schulden hem verhinderden om te reserveren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5954

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Roos),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten op grond van de Participatiewet (Pw) met het besluit van 25 april 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld door zijn dochter, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder. Tevens was aanwezig [naam 2], tolk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten
3. Verzoeker is eind 2022 geremigreerd naar Noord-Macedonië. In maart 2023 is verzoeker teruggekeerd naar Nederland omdat zijn medische problemen, naar hij stelt, in Noord-Macedonië niet of slechts tegen zeer hoge kosten kunnen worden behandeld. Verzoeker ontving sinds 1 september 2023 een bijstandsuitkering van de gemeente Rotterdam en woonde in bij zijn ex-partner. Nadat verzoeker per 28 februari 2024 een eigen woning heeft gekregen, ontvangt hij sinds mei 2024 een bijstandsuitkering van verweerder. In verband met de verhuizing naar deze woning heeft verzoeker bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtings- en stofferingskosten.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen omdat volgens hem geen sprake is van een bijzondere situatie waarbij het nodig is dat verzoeker extra kosten moet betalen. De kosten van inrichting en stoffering zijn normale uitgaven die alle mensen hebben en verzoeker dient deze uit zijn eigen inkomen te betalen. Verweerder ziet geen aanleiding om op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw, van deze hoofdregel af te wijken.
Het standpunt van verzoeker
5. Verzoeker stelt dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Verzoeker heeft last van rugklachten, hartritmestoornissen, hartkloppingen en dyspneu bij inspanning. Deze aandoeningen kunnen in Noord-Macedonië niet, of uitsluitend tegen hoge kosten in een privékliniek worden behandeld en daarom was eiser genoodzaakt om terug te keren naar Nederland. Verzoeker kan de kosten voor inrichting en stoffering van zijn woning niet zelf betalen. Hij heeft niet kunnen sparen voor deze kosten. Hij had met zijn terugkeer naar Nederland schulden en deze zijn, mede omdat verzoeker vier maanden geen inkomen heeft gehad, alleen maar toegenomen. Verzoeker moet rondkomen van een bijstandsuitkering, waardoor het voor hem ook niet mogelijk is een lening af te sluiten voor de inrichtings- en stofferingskosten.
Subsidiair stelt verzoeker dat verweerders besluit niet evenredig is. Het belang van eiser om bijzondere bijstand te krijgen dient zwaarder te wegen dat verweerders belang om de aanvraag af te wijzen.
Wettelijk kader
6. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 13, eerste lid, van de Beleidsregels kostensoorten bijzondere bijstand 2018 bepaalt dat in beginsel er geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor verhuis- en inrichtingskosten.
In het tweede lid van voornoemd artikel is vermeld dat het bepaalde in lid 1 niet van toepassing is indien:
aangetoond wordt dat het betrekken van een eigen of andere woning een dringende noodzaak heeft; en
dit geen uitstel kan leiden; en
er geen reserveringsmogelijkheden aanwezig waren.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7.1
Inrichtings- en stofferingskosten zijn incidentele algemene kosten van het bestaan. Deze kosten dient verzoeker in beginsel uit zijn bijstandsuitkering te voldoen. Bijzondere bijstand wordt alleen verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, wordt beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
7.2
Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om voor de inrichtings- en stofferingskosten te reserveren. Verzoeker ontvangt sinds 1 september 2023 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, terwijl hij feitelijk alleen recht had op een bijstandsuitkering naar de kostendelersnorm voor twee personen, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht. Verzoeker heeft dus een hogere uitkering ontvangen dan waar hij feitelijk recht op had.
Over verzoekers inkomenssituatie tijdens zijn verblijf in Noord-Macedonië is verder niets anders bekend dan dat hij een remigratieuitkering en een tegemoetkoming ziektekosten ontving. Nu niet is gebleken dat verzoeker niet beschikte over een inkomen op bijstandsniveau, heeft hij gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was een deel van zijn inkomen te reserveren voor de inrichtings- en stofferingskosten.
7.3
Dat verzoeker stelt schulden te hebben en als gevolg daarvan niet kon reserveren, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de meest recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) kan een gebrek aan reserveringsruimte als gevolg van schulden onder bepaalde omstandigheden een bijzondere omstandigheid zijn die tot verlening van bijzondere bijstand moet leiden. [1] De aanvrager moet dan in de eerste plaats aannemelijk maken dat hij als gevolg van afbetaling van schulden niet kon reserveren voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Als dat aannemelijk is, moet worden onderzocht en beoordeeld of dat een bijzondere omstandigheid oplevert in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw, waarbij onder meer de aard en het ontstaan van de schulden een rol kunnen spelen. Het is aldus aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij niet kon reserveren voor de inrichtings- en stofferingskosten, waarbij hij voorts dient te onderbouwen wat de oorzaak daarvan was. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat verzoeker hierin niet is geslaagd. Niet afdoende is komen vast te staan dat verzoeker als gevolg van het aflossen van schulden niet kon reserveren, noch is de oorzaak daarvan onderbouwt, terwijl hij een hogere uitkering heeft ontvangen dan waar hij feitelijk recht op had. Daarbij is voorts van belang dat uit verzoekers bankafschriften blijkt dat hij per maand zo’n € 200,- meer uitgeeft aan boodschappen dan volgens de NIBUD-norm gemiddeld genomen gebruikelijk is. Los hiervan ziet de voorzieningenrechter voorshands evenmin in dat aannemelijk is gemaakt dat de schulden zijn ontstaan door onvoorziene omstandigheden.
8. Verzoekers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onevenredig nadelige gevolgen. Verzoeker heeft zijn persoonlijke omstandigheden geschetst, maar deze zijn geen gevolg van het bestreden besluit. Verzoeker heeft niet inzichtelijk gemaakt wat voor hem de onevenredig nadelige gevolgen zijn van de afwijzing van zijn aanvraag, anders dan dat hij ter zitting heeft gesteld dat het niet betrekken van de woning mogelijk kan leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst. Verweerder heeft echter toegelicht dat er een algemeen belang bestaat bij de rechtvaardige verdeling van middelen vanuit de Pw, dat verzoeker tot en met juni de tijd is gegund om de woning in te richten, er bijvoorbeeld ook voor de meubelbank kan worden gekozen en de noodzaak van de verhuizing niet is aangetoond. De voorzieningenrechter ziet in het licht van het voorgaande thans geen aanleiding het besluit onevenredig te achten.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 21 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2263.