ECLI:NL:RBROT:2024:6752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/10/682474 / KG ZA 24-691
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen huis- en contactverbod opgelegd door de burgemeester

Op 7 juli 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Voorne aan Zee een huisverbod opgelegd aan verzoekster, die hiertegen op 11 juli 2024 beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 15 juli 2024 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, maar verweerder niet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de proceshouding van verweerder niet voldeed aan de verwachtingen van een bestuursorgaan, wat de toetsing van het besluit heeft bemoeilijkt. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd ten aanzien van het contactverbod met [naam 3] en het huisverbod, maar de rechtsgevolgen van het huisverbod zijn in stand gehouden tot het moment waarop het gevaar niet meer bestond. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er bij de oplegging van het huisverbod sprake was van ernstig en onmiddellijk gevaar, maar dat dit gevaar inmiddels niet meer aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/682474 / KG ZA 24-691 (voorlopige voorziening)
C/10/682492/ FA RK 24-5239 (beroep)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoekster], verzoekster,
wonende te [adres] ,
nu elders verblijvende,
gemachtigde mr. R.V. Paniagua.
en
de burgemeester van de gemeente Voorne aan Zee, verweerder,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam 1], achterblijver, hierna: de man,
[naam 2] ,achterblijfster, hierna: de dochter,
[naam 3], achterblijver, hierna: [naam 3] .

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 7 juli 2024 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoekster.
1.2.
Bij brief van 11 juli 2024 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Van verweerder is het procesdossier ontvangen. Tevens heeft verweerder kort voor de mondelinge behandeling een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2024. Aanwezig waren:
 verzoekster en haar gemachtigde;
Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Achterblijvers zijn niet verschenen.

2.Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit ten aanzien van het contactverbod met [naam 3] , zonder instandhouding van de rechtsgevolgen;
 vernietigt het bestreden besluit ten aanzien van het huisverbod en het contactverbod met de man en de dochter, en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven tot heden;
 bepaalt dat zijn uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

3.Overwegingen

3.1.
Opmerking vooraf
3.1.1.
Voorafgaand merkt de voorzieningenrechter op dat de proceshouding van verweerder niet is zoals dat van een bestuursorgaan verwacht mag worden. Het procesdossier is pas van verweerder ontvangen nadat de griffier meermaals telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder. Ook is verweerder niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen terwijl de oproeping hiervoor enkele dagen voor de mondelinge behandeling is verzonden. Dit niet verschijnen klemt temeer nu het verweerschrift van verweerder zeer summier is. Ook is het de voorzieningenrechter gebleken dat door verweerder de stukken die door hem aan de rechtbank zijn gestuurd niet per gelijke post in afschrift aan de gemachtigde van verzoekster zijn gestuurd, terwijl verweerder daartoe wel gehouden was en dat ook is benoemd in de oproepingsbrief die verweerder heeft ontvangen. Hierdoor konden verzoekster en haar gemachtigde pas tijdens de mondelinge behandeling van deze stukken kennis nemen, nadat deze door de voorzieningenrechter zijn overhandigd. Door deze proceshouding is de voorzieningenrechter gehinderd in de toetsing van het besluit dat voorligt. De voorzieningenrechter zal in de toetsing van het besluit daar de gevolgen aan verbinden die de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2.
Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep
3.2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, dus tot 17 juli 2024, op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoekster in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.2.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit en verweerder te veroordelen in de proceskosten. Het beroep strekt ertoe de bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Spoedeisend belang
3.3.1.
Verzoekster heeft door het opgelegde en verlengde huisverbod geen toegang tot haar woning en geen contact met achterblijvers. Het spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
3.4.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
3.4.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.4.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, als het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan als beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.4.3.
De voorzieningenrechter is, ondanks het feit dat verweerder niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen, van oordeel dat verder onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.5.
Beoordeling beroepsgronden
3.5.1.
Verzoekster voert aan dat verweerder niet bevoegd was tot oplegging van het huisverbod/contactverbod jegens haar omdat er volgens verzoekster geen sprake was van een ernstig een onmiddellijk gevaar en ook geen sprake was van een vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar. Tevens heeft verweerder niet in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om het huisverbod/contactverbod op te leggen nu het belang van verzoekster disproportioneel wordt doorkruist.
Contactverbod [naam 3]
3.5.2.
De rechtbank zal het besluit met betrekking tot het contactverbod met [naam 3] vernietigen. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom dat contactverbod aan verzoekster is opgelegd. [naam 3] staat weliswaar ingeschreven op dit adres maar verblijft niet feitelijk op dit adres, zodat een contactverbod met [naam 3] grondslag mist.
De oplegging van het huisverbod alsmede het contactverbod met de man en de dochter
3.5.3.
De rechtbank beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
3.5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat bij de oplegging van het huisverbod sprake was van ernstig en onmiddellijk gevaar. Vast staat dat er op 6 juli 2024 een handgemeen heeft plaatsgevonden tussen verzoekster en de man. Daarbij heeft de man letsel opgelopen. De man had krassen in zijn gezicht en een wond aan de bovenzijde van zijn lip. Hoewel verzoekster stelt dat de man haar nek heeft dichtgeknepen, had zij geen letsel dat daarbij paste. De dochter van verzoekster moest tijdens het handgemeen tussenbeide komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit deze feiten blijkt dat het gevaar er was. Verzoekster heeft aangevoerd dat het huisverbod niet proportioneel en niet noodzakelijk was. Verzoekster kon nergens anders terecht en de man had verschillende mogelijkheden om elders te verblijven. Gelet op het verhaal van de man en het zichtbare letsel, het verhaal van de vrouw en het feit dat er geen letsel bij haar zichtbaar was en het feit dat de dochter ook in de woning aanwezig was, kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat verzoekster de woning op dat moment moest verlaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om rust en veiligheid te creëren voor de man en de dochter. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd het huisverbod op te leggen.
Huidige situatie
3.5.5.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
3.5.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat een huisverbod in beginsel tien dagen duurt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de voorzieningerechter is er sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Gebleken is dat de man op 10 of 11 juli 2024 naar Portugal is vertrokken en hij verblijft momenteel dus niet in de woning, zodat er geen sprake meer kan zijn van spanningen tussen verzoekster en de man. In het besluit is tevens opgenomen dat er sprake is van spanningen tussen verzoekster en haar dochter en dat verzoekster haar dochter enkele dagen voor het incident heeft geslagen. Dit laatste is echter enkel gebaseerd op de verklaring van de man en wordt door verzoekster betwist. Dit maakt dat de voorzieningenrechter niet kan vaststellen dat er een incident heeft plaatsgevonden tussen verzoekster en haar dochter. Bovendien woont de dochter wel op hetzelfde adres, maar heeft een aparte woning met een eigen ingang. Hierbij komt dat verzoekster heeft verteld dat er de ochtend voorafgaand aan de mondelinge behandeling veiligheidsafspraken zijn gemaakt bij Veilig Thuis, in telefonische aanwezigheid van de man, en dat is afgesproken dat verzoekster met ingang van 17 juli 2024 weer in de woning mag verblijven. Nu verweerder niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen, is dit niet weersproken en is dit vast komen te staan. Op dit moment is er dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake meer van gevaar.
3.5.7.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is.
3.5.8.
Het bestreden besluit dat ziet op het huisverbod en het contactverbod met de man en de dochter moet worden vernietigd, maar de rechter laat de rechtsgevolgen van dit bestreden besluit in stand tot het moment waarop het gevaar nog bestond en verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren. Op basis van het dossier en de mondelinge behandeling neemt de rechtbank aan dat dit gevaar vanaf heden niet meer bestaat.
3.6.
Proceskostenvergoeding
3.6.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat uit het voorgaande volgt dat verzoeker gegronde redenen heeft gehad om op te komen tegen het bestreden besluit. Verzoekster heeft daarvoor een verzoekschrift voor een voorlopige voorziening opgesteld en een beroepschrift opgesteld. Beide zijn tegelijk behandeld tijdens één mondelinge behandeling. In lijn met het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter 1 punt toe voor het verzoekschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling, en 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de procedure voorlopige voorziening en de beroepsprocedure hanteert de voorzieningenrechter voor beide een wegingsfactor van 0,5. Per saldo gaat de voorzieningenrechter bij de proceskostenveroordeling in beide procedures samen dus uit van 2 punten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft 1 punt een waarde van € 875,-. De proceskostenveroordeling in beide procedures samen is daarom € 1.750,-.
Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet het bedrag van de kosten worden betaald aan de rechtsbijstandverlener.
Aldus gedaan door mr. D.I. Hendriks-van Wel, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en H.J. de Wit, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: