4.2Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is en dat daarbij een exceptieve toetsing wel aan de orde is.
5. Eiser voert, samengevat, het volgende aan. Eiser stelt als eerste dat artikel 4:84 van de Awb van toepassing is en dat verweerder op grond van zijn discretionaire bevoegdheid via de in dat artikel neergelegde evenredigheidstoets had moeten afwijken van de Regeling omdat eiser door de Regeling in een schrijnende situatie is gebracht.
Eiser stelt subsidiair dat verweerder, voor het geval er geen sprake is van een discretionaire bevoegdheid, de Regeling exceptief had moeten toetsen. Eiser stelt zich in dit kader op het standpunt dat verweerder het toepassingsbereik van de Regeling ten onrechte heeft beperkt tot de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 zonder daarvoor een deugdelijke motivering te geven. De door verweerder genoemde mogelijke onduidelijkheid omdat de Rijnvarendenovereenkomst later is vastgesteld dan Verordening EG 883/2004 en met terugwerkende kracht per 1 mei 2010 in werking is getreden, is volgens eiser geen toereikende motivering. Hij voert daartoe aan dat de Rijnvarendenovereenkomst op 25 februari 2011 is gepubliceerd. Vanaf deze datum was er dus geen sprake meer van onduidelijkheid, terwijl de periode waarin de Regeling in een tegemoetkoming voorziet, nog doorliep tot en met 31 december 2015. Nu de Regeling ook van toepassing is op een periode waarin er geen sprake meer was van onduidelijkheid, kan het ontbreken van onduidelijkheid in de periode vóór 1 mei 2010 eiser niet worden tegengeworpen omdat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast stelt eiser dat er ook onder het Rijnvarendenverdrag reeds sprake was van onduidelijkheid, zodat de grondslag voor de ingangsdatum van de Regeling feitelijk onjuist is. Toetsing aan het evenredigheidsbeginsel maar ook aan het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel kan volgens eiser niet anders dan met zich meebrengen dat de voorwaarde van de periode 1 mei 2020 tot en met 31 december 2015 niet aan eiser kan worden tegengeworpen, waarbij eiser verwijst naar wat, kort gezegd, in de Tweede Kamer volgens hem aan Rijnvarenden in het vooruitzicht is gesteld.
6. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
Beoordeling door de rechtbank
7. Het in geschil zijnde deel van de aanvraag van eiser ziet op perioden die buiten de in de Regeling opgenomen relevante periode vallen. Eiser betoogt in feite dat artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Regeling wegens strijd met een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur buiten toepassing moet worden gelaten, zodat ook buiten de in de Regeling genoemde relevante periode aanspraak kan worden gemaakt op een tegemoetkoming.
Algemeen verbindend voorschrift
8. Allereerst komt de rechtbank tot het oordeel dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin. Van beleid in de zin van artikel 4:81 e.v. van de Awb, zoals eiser meent, is dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet. Een algemeen verbindend voorschrift kan, ook wanneer het gaat om de uitoefening van een gebonden bevoegdheid, buiten toepassing worden gelaten indien het wettelijk voorschrift als zodanig niet rechtmatig is (de exceptieve toetsing) of als toepassing van het wettelijk voorschrift in het individuele geval niet rechtmatig is (de rechtstreekse toetsing).
9. De Regeling is gebaseerd op artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies. Deze wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid om spoedeisende tijdelijke verstrekkingen toe te kennen. In het geval van de Regeling heeft de minister van deze bevoegdheid gebruik gemaakt om te voorzien in een unilaterale, onverplichte tussenoplossing in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de groep rijnvarenden die naast het betalen van sociale premies in Nederland via inhouding op hun salaris ook premies hebben betaald in een andere rijnoeverstaat. Het doel van de regeling is om deze specifieke groep rijnvarenden zo veel als mogelijk is in dezelfde sociale zekerheidspositie te brengen als waarin zij zouden hebben verkeerd als hun werkgevers niet onverschuldigd premies ten behoeve van het socialezekerheidsstelsel van een andere rijnoeverstaat op het salaris hadden ingehouden.