Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een gedwongen schuldregeling voor verzoekster, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoekster had op 10 april 2024 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waarbij zij een betaling van 9,66% aan de preferente schuldeisers en 4,83% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. Van de 30 schuldeisers stemden 28 in met de regeling, maar twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3], weigerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van deze twee schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige en dat verzoekster niet in staat is om meer te bieden vanwege haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar dochter met PTSS. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.