ECLI:NL:RBROT:2024:6726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/334 en FT RK 24/335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gedwongen schuldregeling in faillissementszaak

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een gedwongen schuldregeling voor verzoekster, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoekster had op 10 april 2024 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waarbij zij een betaling van 9,66% aan de preferente schuldeisers en 4,83% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. Van de 30 schuldeisers stemden 28 in met de regeling, maar twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3], weigerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van deze twee schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige en dat verzoekster niet in staat is om meer te bieden vanwege haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar dochter met PTSS. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 12 juni 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 10 april 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Gerechtsdeurwaarders van Houwelingen (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij GGN Mastering Credit;
  • [schuldeiser 3], in behandeling bij Cannock Chase.
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
GGn Mastering Credit heeft namens [schuldeiser 2] voorafgaande aan de zitting, bij brief van 22 mei 2024, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 5 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • D. Schruijer, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • S. Romijn, werkzaam bij Romijnse Cijfers, namens beschermingsbewindvoerder.
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift 30 schuldeisers, waarvan één preferente en 29 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 20.617,35 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 9 oktober 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,66% aan de preferente schuldeisers en 4,83% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar WWB-uitkering. Verzoekster is niet in staat om te werken vanwege haar eigen problematiek en de zorg die zij draagt voor haar minderjarige dochter met PTSS. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
28 schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 3] en [schuldeiser 1] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 3] heeft een vordering van € 1.231,22 op verzoekster, welke 6,12% van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 273,95 op verzoekster, welke 1,36% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 3] en [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten schriftelijk of ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 3] en [schuldeiser 1] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 3] en [schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 3] een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 7,48%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk 28 van de 30 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. De minderjarige dochter van verzoekster heeft door het verleden een posttraumatische stressstoornis ontwikkelt waardoor zij meer zorg en aandacht vergt. Voor verzoekster is het hierdoor niet mogelijk om betaald werk te zoeken. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 3] en [schuldeiser 1], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 3] en [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 3] en [schuldeiser 1] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.