In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeerde, had een verzoekschrift ingediend dat op 5 juni 2024 ter zitting werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat verzoeker in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen, en dat er onvoldoende grond was voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, aangezien een groot deel van de schulden binnen de driejaarstermijn was ontstaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat verzoeker zijn omstandigheden onder controle had gekregen door zijn onderneming op te heffen en geen nieuwe schulden meer te laten ontstaan. Hierdoor was er sprake van een stabiele financiële situatie, wat leidde tot de toewijzing van het verzoek tot schuldsanering.
De rechtbank heeft de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op achttien maanden, te rekenen vanaf 12 juni 2024, en benoemde mr. M. Aukema tot rechter-commissaris. Tevens werd er een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder toegekend, voor zover de boedel dit toelaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. B.J. Tideman, rechter, en griffier A.B.T. Fernandes Pedra. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.