ECLI:NL:RBROT:2024:672

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/10/671375 / KG ZA 24-2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige regeling van het gebruik van een huurwoning in het belang van minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2024, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die samen een huurwoning bewonen in Rotterdam. De vrouw eist dat zij voorlopig met uitsluiting van de man bevoegd is tot het gebruik van de woning, omdat de relatie tussen hen zodanig verstoord is dat gezamenlijk wonen niet meer mogelijk is. De man is het hier niet mee eens en twijfelt aan de financiële mogelijkheden van de vrouw om de huur en lasten alleen te dragen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van de kinderen, die in de woning wonen, voorop staan. De rechter verbiedt de man om zich tussen maandag 09:00 uur en zaterdag 09:00 uur in de woning te bevinden, met als doel de kinderen een veilige en stabiele omgeving te bieden. Dit verbod geldt totdat in een bodemprocedure is beslist wie van de partijen de woning definitief mag huren. De voorzieningenrechter benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat zij in de woning kunnen blijven wonen, en dat de huidige situatie niet in hun voordeel is. De rechter besluit dat partijen voorlopig aan 'bird nesting' moeten doen, waarbij de man en vrouw om de beurt in de woning verblijven. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten betaalt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671375 / KG ZA 24-2
Vonnis in kort geding van 5 februari 2024
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
verschenen in persoon.
De partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 januari 2024, met bijlagen;
  • de reactie op de dagvaarding van de man, met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling op 22 januari 2024.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
De vrouw en de man huren samen de woning aan het adres [adres01] in [plaats01] . De vrouw en de man hebben een relatie gehad en uit die relatie zijn twee op dit moment nog minderjarige kinderen geboren. De kinderen wonen in de woning. Volgens de vrouw is de relatie tussen haar en de man zodanig verstoord, dat van gezamenlijk in de woning wonen en/of “bird nesting” (waarbij het ene moment de vrouw met de kinderen in de woning woont en het andere moment de man met de kinderen in de woning woont) geen sprake meer kan zijn. Daarom eist de vrouw in deze zaak dat wordt bepaald dat zij voorlopig met uitsluiting van de man bevoegd is tot het gebruik van de woning en dat de man de woning moet verlaten, totdat in een bodemprocedure wordt besloten wie van partijen de woning definitief mag blijven huren. De man is het hier niet mee eens, omdat hij twijfelt of de vrouw financieel in staat is om de huur van de woning en de overige (vaste) lasten te betalen. Hij is het ook niet eens met de aantijgingen die de vrouw aan zijn adres maakt. De voorzieningenrechter verbiedt de man om zich met ingang van 12 februari 2024 steeds tussen maandag 09:00 uur en zaterdag 09:00 uur in de woning te bevinden, op straffe van een dwangsom en totdat in een bodemprocedure is besloten wie van partijen de woning definitief mag blijven huren. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het belang van de kinderen
2.2.
Hoewel partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben gezegd dat zij in het belang van hun kinderen willen handelen en de belangen van hun kinderen ook de allereerste zorg van partijen moeten zijn, [1] heeft de voorzieningenrechter het gevoel dat partijen toch vooral met hun eigen belangen bezig zijn en dat zij daarbij niet schromen om met modder naar elkaar te gooien. Niet in te zien valt waarom het partijen niet lukt om in het belang van hun kinderen afspraken te maken om orde en stabiliteit in de woning te creëren. Voor de voorzieningenrechter vormen de belangen van de kinderen in ieder geval wel de eerste overweging in de beoordeling van deze zaak, zoals het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ook voorschrijft. [2]
2.3.
Het is, zoals beide partijen ook erkennen, in ieder geval in het belang van de kinderen dat zij in de woning kunnen blijven wonen. De woning is voor de kinderen immers vertrouwd en vormt hun veilige thuishaven. De vrouw heeft daarnaast onweersproken aangevoerd dat de kinderen in de straat van de woning veel vrienden en vriendinnen hebben en dat de school van de kinderen dichtbij de woning is gelegen. Ook daarom is het in het belang van de kinderen om in de woning te kunnen blijven wonen.
2.4.
Volledige toewijzing van de eis van de vrouw is niet in het belang van de kinderen. Op dit moment is namelijk onvoldoende zeker dat de kinderen in dat geval op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met de man kunnen onderhouden, terwijl dat wel in hun belang is en dat daarom ook is vereist. [3] Partijen zijn niet getrouwd, hebben geen samenlevingscontract en er is op dit moment ook geen sprake van een omgangsregeling. De vrouw stelt wel dat er afspraken over de omgang van de man met de kinderen gemaakt kunnen worden, maar zij concretiseert dit niet en bovendien pleit de omstandigheid dat partijen geen afspraken over het gebruik van de woning hebben kunnen maken er niet voor dat zij wel in staat zijn om afspraken te maken over een omgangsregeling.
2.5.
Volledige afwijzing van de eis van de vrouw is echter ook niet in het belang van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling is voor de voorzieningenrechter namelijk duidelijk geworden dat de relatie tussen partijen op dit moment zodanig verstoord is, dat zij redelijkerwijs niet meer op een gezonde manier samen in de woning kunnen wonen. Het heeft een negatieve invloed op de kinderen als partijen op de huidige voet blijven doorgaan, zeker omdat beide partijen tot nu toe blijkbaar niet bij de woning uit de buurt hebben kunnen blijven op momenten dat, op grond van een afspraak die zij maakten, de andere ouder met de kinderen in de woning verblijft. Op grond van die afspraak hoort de ouder die op een bepaald moment niet in de woning verblijft, niet in (de buurt van) de woning te komen.
Een belangenafweging leidt ook niet zondermeer tot toe- of afwijzing van de eis
2.6.
De voorzieningenrechter moet naast de belangen van de kinderen ook acht slaan op wat in de wet is bepaald. In een bodemprocedure kan de rechter bepalen dat de vrouw of de man de huur van de woning met ingang van een bepaalde datum niet langer voortzet. [4] De rechter in de bodemprocedure moet in dat verband de belangen van partijen tegen elkaar afwegen en de voorzieningenrechter kan daar – vooruitlopend op een bodemprocedure – in deze zaak al een voorschot op nemen. Een dergelijke belangenafweging leidt op dit moment echter ook niet zondermeer tot toe- of afwijzing van de eis van de vrouw.
2.7.
In het voordeel van de vrouw spreekt dat de man niet heeft weersproken dat de vrouw op dit moment het overgrote deel van de zorg voor de kinderen draagt, dat zij veel vrienden en vriendinnen in de straat van de woning heeft en dat zij de kinderen vrijwel altijd naar – de dus dichtbij de woning gelegen – school brengt. In het nadeel van de vrouw spreekt echter dat de man, ook op basis van eerdere (door haar niet betwiste) geldproblemen van de vrouw, terecht zijn twijfels heeft geuit over de vraag of de vrouw financieel in staat is om de huur van de woning (€ 1.400,00 per maand) en de overige (vaste) lasten te betalen, aangezien de vrouw op dit moment – naar eigen zeggen, maar zonder dat zij daarvan enige onderbouwing heeft laten zien – € 2.700,00 netto per maand verdient. De vrouw heeft niet weersproken dat de man op dit moment het overgrote gedeelte van de (vaste) lasten betaalt en daarom kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden ingezien hoe de vrouw in het vervolg, alleen, alle (vaste) lasten kan betalen. Bovendien lijkt het erop dat de vrouw nog een forse hoeveelheid schulden moet afbetalen, zodat ook om die reden valt te betwijfelen hoe zij financieel het hoofd boven water gaat houden als de man geen (vaste) lasten meer betaalt. Verder spreekt ook in het nadeel van de vrouw dat zij, zoals de man onweersproken heeft aangevoerd, niet steeds uit de buurt van de woning is gebleven als was afgesproken dat de man daar met de kinderen zou verblijven.
2.8.
In het voordeel van de man spreekt dat hij onweersproken heeft aangevoerd dat hij op dit moment het overgrote gedeelte van de (vaste) lasten betaalt en dat hij de woning dus in ieder geval kan bekostigen. Als de man de huur van de woning mag voortzetten, is dus in ieder geval gewaarborgd dat de kinderen daar kunnen blijven wonen en dat zij hun vertrouwde en veilige thuishaven dus niet verliezen. In het nadeel van de man spreekt echter dat de vrouw onweersproken heeft aangevoerd dat ook hij niet steeds uit de buurt van de woning is gebleven als was afgesproken dat de vrouw daar met de kinderen zou verblijven. Bovendien heeft de man niet alle verwijten weersproken die de vrouw aan zijn adres heeft gemaakt.
Partijen moeten voorlopig toch aan “bird nesting” gaan doen
2.9.
Partijen stellen de voorzieningenrechter in deze zaak voor een dilemma. Het is in het belang van de kinderen dat zij in de woning kunnen blijven wonen, maar het is niet in het belang van de kinderen dat de huidige situatie onveranderd voortduurt of dat de man de woning voorlopig moet verlaten. Daarnaast is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat een belangenafweging er in een bodemprocedure toe leidt dat wordt bepaald dat de man de huur van de woning met ingang van een bepaalde datum niet langer voortzet.
2.10.
De voorzieningenrechter ziet op dit moment dan ook maar één redelijke oplossing, die vooral in het belang is van de kinderen: partijen moeten voorlopig toch aan “bird nesting” gaan, of eigenlijk blijven, doen. De voorzieningenrechter verbiedt de man daarom (als het mindere van wat de vrouw eist) om zich met ingang van 12 februari 2024 steeds tussen maandag 09:00 uur en zaterdag 09:00 uur in de woning te bevinden. De man heeft hierdoor een paar dagen na de datum van dit vonnis de tijd om spullen die hij nodig heeft uit de woning te halen en het een en ander te regelen. Als de man zich om welke reden dan ook niet aan het verbod houdt, moet hij een dwangsom aan de vrouw betalen van € 500,00 per keer met een maximum van € 5.000,00. Als de man de maximale dwangsom aan de vrouw verschuldigd is geworden, mag hij vanaf de dag daarna voorlopig helemaal niet meer in de woning komen. Dit alles geldt totdat in een bodemprocedure is besloten wie van partijen de woning definitief mag blijven huren en onder de voorwaarde dat die bodemprocedure uiterlijk op 9 februari 2024 aanhangig is gemaakt door middel van het uitbrengen van een dagvaarding door de vrouw aan de man. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat de dagvaarding voor de bodemprocedure al bij de deurwaarder ligt om te worden betekend en dat betekening binnen twee weken zou plaatsvinden, dus de dagvaarding moet op 9 februari 2024 betekend kunnen zijn.
2.11.
Met dit verbod (1) kunnen de kinderen in de woning blijven wonen, (2) is zeker dat de kinderen op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met de man kunnen onderhouden en (3) is voor partijen duidelijk aan welke afspraken zij zich moeten houden. Die afspraken zijn ook niet vrijblijvend. Enerzijds verbeurt de man een dwangsom als hij zich niet aan het verbod houdt, maar anderzijds mag – in het belang van de kinderen – van de man worden verwacht dat hij met ingang van 12 februari 2024 steeds tussen zaterdag 09:00 uur en maandag 09:00 uur daadwerkelijk met de kinderen in de woning verblijft. Dat de man zonder bijstand van een advocaat niet in staat was om in deze zaak een tegeneis in de stellen en dat de voorzieningenrechter de vrouw dus nergens toe kan veroordelen en/of haar geen verbod kan opleggen, betekent overigens niet dat de vrouw zich nergens aan hoeft te houden. Van de vrouw mag – in het belang van de kinderen – worden verwacht dat zij zich ook zonder een daartoe strekkend verbod met ingang van 12 februari 2024 steeds tussen zaterdag 09:00 uur en maandag 09:00 uur niet in de woning bevindt.
De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen
2.12.
De vrouw eist dat de man haar proceskosten moet betalen. In zaken tussen ex-partners wordt in het algemeen echter besloten tot compensatie van de proceskosten, wat inhoudt dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. De gedachte daarachter is dat de afwikkeling van een relatie en alles wat daarmee samenhangt vaak gepaard gaat met persoonlijke en interrelationele moeilijkheden. De redelijkheid en billijkheid brengen daarom met zich mee dat niet te snel tot een proceskostenveroordeling wordt overgegaan. De rechter in familierechtelijke aangelegenheden zou haar taak miskennen, als zij uitsluitend toegankelijk zou zijn voor een zakelijke en juridische argumentatie. De noodzakelijke terughoudendheid van de rechter wordt ook ingegeven door de overweging dat partijen in vele gevallen nog met elkaar verder moeten, zoals in dit geval als de ouders van de kinderen. Een proceskostenveroordeling ten laste van de ene partij en ten gunste van de andere partij kan de verdere relatie belasten, omdat deze veroordeling als prestigewinst kan worden opgevat. [5] Weliswaar kunnen zich ook in familierechtelijke zaken gevallen voordoen waarbij het juist in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren, [6] maar daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze zaak geen sprake. Daarom beslist de voorzieningenrechter hierna dat de proceskosten worden gecompenseerd en dat iedere partij dus de eigen proceskosten moet betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
verbiedt de man om zich met ingang van 12 februari 2024 steeds tussen maandag 09:00 uur en zaterdag 09:00 uur in de woning te bevinden, totdat in een bodemprocedure is besloten wie van partijen de woning definitief mag blijven huren en onder de voorwaarde dat de vrouw die bodemprocedure uiterlijk op 9 februari 2024 aanhangig maakt door het uitbrengen van een dagvaarding aan de man;
3.2.
veroordeelt de man om bij overtreding van het verbod in 3.1. een dwangsom van € 500,00 per overtreding aan de vrouw te betalen, met dien verstande dat de man maximaal € 5.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
en in het geval dat de man de maximale dwangsom aan de vrouw verschuldigd is geworden:
3.3.
verbiedt de man om zich met ingang van de dag volgend op de dag waarop hij de maximale dwangsom aan de vrouw verschuldigd is geworden in de woning te bevinden, totdat in een bodemprocedure is besloten wie van partijen de woning definitief mag blijven huren en onder de voorwaarde dat die bodemprocedure uiterlijk op 9 februari 2024 aanhangig is gemaakt door middel van het uitbrengen van een dagvaarding door de vrouw aan de man
en in alle gevallen:
3.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024.
3349 / 2009

Voetnoten

1.Artikel 18 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
2.Artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
3.Artikel 9 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
4.Artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 maart 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8184, overweging 3.6.
6.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 maart 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8184, overweging 3.6.1.