ECLI:NL:RBROT:2024:6715

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/292 en FT RK 24/293
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gedwongen schuldregeling in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 3 april 2024 een verzoek ingediend om één van haar schuldeisers, Intrum, te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoekster 9,38% van haar totale schuldenlast van € 10.657,87 aan haar schuldeisers zal betalen. Tijdens de zitting op 27 mei 2024 bleek dat de oproepbrief voor de zitting de weigerende schuldeiser niet tijdig had bereikt, wat leidde tot een uitstel van de uitspraak tot 10 juni 2024.

Verzoekster heeft vijftien concurrente schuldeisers, waarvan veertien instemden met de regeling. De enige schuldeiser die weigerde, Intrum, stelde dat verzoekster een langdurige betalingsverplichting had en niet bereid was om haar vordering (deels) kwijt te schelden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van Intrum, die slechts 6,43% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat verzoekster zich inspant om haar financiële situatie te verbeteren door een opleiding te volgen.

De rechtbank heeft het verzoek om Intrum te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en Intrum veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en biedt verzoekster de mogelijkheid om haar schulden af te lossen zonder in een situatie van betalingsonmacht te verkeren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 juni 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 april 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], financieel partner van Wehkamp Finance, waarvan de vordering in behandeling is bij Intrum (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 27 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • S. de Bruijn, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening).
Voorafgaand aan de zitting is gebleken dat de oproepbrief de weigerende schuldeiser niet tijdig heeft bereikt. De rechtbank heeft de weigerende schuldeiser daarop per e-mail op de hoogte gesteld van de zitting van 27 mei 2024. Pas na de zitting ontving de rechtbank bericht van de weigerende schuldeiser dat een link in deze e-mail ontbrak en dat zij dus niet op de hoogte was van de zitting. Om die reden heeft de rechtbank de weigerende schuldeiser de gelegenheid geboden om uiterlijk 5 juni 12:00 uur alsnog schriftelijk te reageren op het verzoek van verzoekster en dat de uitspraakdatum zou worden aangehouden tot 10 juni 2024.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijftien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 10.657,87 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 16 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,38% aan de schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoekster volgt momenteel een mbo 3 opleiding. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij die opleiding in oktober 2024 zal afronden. Daarnaast werkt zij 16 uur per week. Verzoekster heeft een opleiding nodig om haar kansen op de arbeidsmarkt te verhogen, nu zij op dit moment geen startkwalificatie bezit. Gedurende de periode dat verzoekster de opleiding volgt, is haar afloscapaciteit gelijkgesteld aan de aflossing die zij moet doen in de situatie dat zij een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt. Na het behalen van haar diploma verwacht verzoekster fulltime te kunnen werken als Business Assistent en dat zij op die manier haar afloscapaciteit zal verhogen. Met het oog op de potentieel hogere afloscapaciteit van verzoekster na afronding van haar opleiding, voorziet de aangeboden regeling in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel hoger of lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels zelfstandig voldaan. Bovendien ontvangt verzoekster hulp van haar werkconsulent om na afronding van haar opleiding een fulltime baan te vinden.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 685,25 op verzoekster, welke 6,43% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Intrum namens [schuldeiser] te kennen gegeven dat verzoekster een langdurige betalingsverplichting met haar is aangegaan en dat zij gezien de korte periode dat er is afbetaald, niet bereid is om de vordering (deels) te kwijten. Hoewel Intrum de mogelijkheid heeft gehad, heeft zij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten namens [schuldeiser] schriftelijk aan de rechtbank toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 6,43%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk veertien van de vijftien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Het feit dat verzoekster momenteel een opleiding volgt en dat de afloscapaciteit op de hoogte van een Participatiewet-uitkering is gebaseerd gedurende deze opleiding, is duidelijk in de aanbodbrief van 16 november 2023 gecommuniceerd naar alle schuldeisers van verzoekster. [schuldeiser] heeft tegen dit onderdeel van de aangeboden regeling geen bezwaren aangevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. De rechtbank acht het aannemelijk, nu verzoekster nog geen startkwalificatie bezit, dat verzoekster in de maanden dat zij de opleiding volgt geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan een Participatiewet-uitkering.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Tijdens de stabilisatiefase van het schuldhulpverleningstraject is Budgetcoaching aangeboden. Hieruit is gebleken dat verzoekster zelfstandig haar administratie kan beheren en dat er geen nieuwe schulden ontstaan. Daarnaast zal de werkconsulent van verzoekster erop toezien dat verzoekster zo snel mogelijk na het afronden van haar opleiding fulltime aan het werk gaat.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.