In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over het ouderlijk gezag en de omgang met hun minderjarige dochter, die ernstige medische problemen heeft. De man, die in Tunesië woont, verzoekt om herstel van gezamenlijk gezag over de minderjarige, die in Nederland verblijft. De vrouw, die alleen het gezag heeft, verzet zich hiertegen en stelt dat de man niet in staat is om de zorg voor hun dochter op zich te nemen. De rechtbank oordeelt dat er sinds de echtscheiding in 2017 sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar wijst het verzoek van de man af. De rechtbank stelt dat de man niet in het belang van de minderjarige kan handelen, gezien zijn beperkte betrokkenheid en de noodzaak voor continue zorg voor het kind.
Daarnaast verzoekt de man om een omgangsregeling, maar ook dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat omgang met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige, die 24-uurs zorg nodig heeft en niet in staat is om zelfstandig te functioneren. De rechtbank benadrukt dat de man zich moet aanpassen aan de behoeften van zijn dochter, in plaats van andersom. De vrouw wordt wel verplicht om de man eenmaal per zes maanden te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige, maar de man krijgt geen recht op omgang. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.