ECLI:NL:RBROT:2024:6711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/10/666355 / HA ZA 23-842
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige beslaglegging in civiele procedure

In deze zaak vorderden Vewolar 2 B.V. en Vewolar 3 B.V. (hierna gezamenlijk Vewolar c.s.) schadevergoeding van de bestuurders van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Vewolar c.s. stelden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders onzorgvuldig hadden gehandeld door hen niet te informeren over een nadelige financieringsconstructie met de bank, waardoor [naam bedrijf 1] haar contractuele verplichtingen niet kon nakomen. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als [naam bedrijf 1] niet aan haar verplichtingen kon voldoen, dit niet voldoende was om een persoonlijk ernstig verwijt aan de bestuurders te maken. De vorderingen van Vewolar c.s. werden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de bestuurders op de hoogte waren van de onmogelijkheid van verhaal voor de vorderingen van Vewolar c.s. Daarnaast vorderde [gedaagde 2] in reconventie de opheffing van de conservatoire beslagen die door Vewolar c.s. waren gelegd. De rechtbank oordeelde dat de beslagen onrechtmatig waren en dat Vewolar c.s. deze moesten opheffen. Tevens werd Vewolar c.s. veroordeeld tot schadevergoeding aan [gedaagde 2] voor de geleden schade door de onrechtmatige beslaglegging. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/666355 / HA ZA 23-842
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van

1.VEWOLAR 2 B.V.,

2.
VEWOLAR 3 B.V.,
beide gevestigd in Reeuwijk,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. E.C.M. Braun te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde 1],

gevestigd in Rotterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonend in Oostvoorne,
gedaagden in conventie,
gedaagde 2 tevens eiser in reconventie,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam.
Partijen worden hierna Vewolar 2, Vewolar 3, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. Vewolar 2 en 3 worden gezamenlijk Vewolar c.s. genoemd en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk ook de bestuurders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 september 2023, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 8 tot en met 10;
  • de aanvullende producties 6 tot en met 8 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
  • spreekaantekeningen van Vewolar c.s.;
  • spreekaantekeningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
  • de mondelinge behandeling op 25 april 2024, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vewolar c.s. houden zich bezig met de verkoop en verhuur van dekbedden en boxspringbedden en het verlenen van onderhouds- en servicediensten aan die zaken.
2.2.
[gedaagde 2] is bestuurder van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]) en van [naam bedrijf 2] ([naam bedrijf 2]). Daarnaast is [gedaagde 1] bestuurder en 50% aandeelhouder van [naam bedrijf 3] ([naam bedrijf 3]).
2.3.
Vewolar c.s. en [naam bedrijf 1] werken sinds 2019 samen bij de verkoop en lease van bedden en dekbedden. [naam bedrijf 1] faciliteert als financieel dienstverlener dat de door Vewolar c.s. aangeboden zaken door consumenten worden geleased. Vewolar c.s. zorgen er met machtiging van [naam bedrijf 1] voor dat de leaseovereenkomst tussen de consument en [naam bedrijf 1] tot stand komt. [naam bedrijf 1] koopt de door de consument gewenste producten van Vewolar c.s. en op grond van de leaseovereenkomst betaalt de consument de leasetermijnen aan [naam bedrijf 3], die de vorderingen op de klant van [naam bedrijf 1] heeft gekocht. Daarnaast verzorgen Vewolar c.s. het onderhoud en transport van de goederen, tegen betaling van een vaste maandelijkse vergoeding door [naam bedrijf 1].
2.4.
Tussen [naam bedrijf 3] en NIBC Bank (hierna: de bank) bestaat sinds 2017 een kredietfaciliteit, die in 2019 is gewijzigd en geherformuleerd. De kredietfaciliteit voorziet in bevoorschotting op basis van een zogenoemde “
Default Ratio”, waarbij de kredietruimte afhankelijk is gesteld van tijdige betaling van de leasetermijnen door de klant. Ter verzekering van terugbetaling heeft [naam bedrijf 3] zekerheidsrechten aan de bank verstrekt, waaronder een pandrecht op de leasetermijnen. Daarnaast bestaat tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] een junior kredietfaciliteit, waarmee het gat dat de bank niet financiert wordt gedicht.
2.5.
Bij deze rechtbank loopt een procedure tussen Vewolar c.s. en [naam bedrijf 1] onder zaak- en rolnummer: C/10/602052 / HA ZA 20-767. In die procedure vorderen Vewolar c.s. betaling van openstaande en toekomstige facturen in verband met onderhoud en transport. [naam bedrijf 1] heeft tegenvorderingen ingesteld omdat zij meent dat Vewolar c.s. tekort zijn geschoten bij het namens [naam bedrijf 1] sluiten van leaseovereenkomsten met consumenten. De vorderingen die [naam bedrijf 1] als gevolg daarvan meent te hebben, wil zij verrekenen. Ten tijde van dit vonnis is in de bedoelde procedure nog geen eindvonnis gewezen.
2.6.
Vewolar c.s. hebben in verband met de onder 2.5 bedoelde procedure beslag gelegd op bankrekeningen van [naam bedrijf 1].
2.7.
Voorafgaand aan deze procedure hebben Vewolar c.s. ten laste van [gedaagde 2] zonder succes conservatoire beslagen onder banken geprobeerd te leggen en beslag gelegd op onroerend goed van [gedaagde 2].

3.Het geschil in conventie

3.1.
Vewolar c.s. vorderen na eiswijziging dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
I. € 755.584,20 aan Vewolar 2 binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de onderliggende facturen (PM) tot de dag van volledige betaling;
II. € 1.040.700,- aan Vewolar 3 binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de onderliggende facturen (PM) tot de dag van volledige betaling;
III. de beslagkosten (PM) aan Vewolar c.s., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
IV. de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis.
3.2.
Vewolar c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders aansprakelijk zijn voor de schade die Vewolar c.s. lijden doordat [naam bedrijf 1] haar contractuele betalingsverplichtingen niet nakomt en geen verhaal biedt voor de schade van Vewolar c.s. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ook onzorgvuldig gehandeld door Vewolar c.s. bij het aangaan van de overeenkomsten niet te informeren over de voor Vewolar c.s. nadelige financieringsconstructie van [naam bedrijf 3] met de bank.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Vewolar c.s. in hun vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Vewolar c.s. in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat sprake is van een vaststaande betalings-verplichting van [naam bedrijf 1] jegens Vewolar c.s. Als die verplichting er wel is, betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [naam bedrijf 1] niet in staat is om daaraan te voldoen. Verder is volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet voldaan aan de hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde 2] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Vewolar c.s. veroordeelt om alle gelegde conservatoire beslagen binnen drie dagen na de datum van dit vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor ieder(e) dag(deel) dat Vewolar c.s. hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn;
voor recht verklaart dat de door Vewolar c.s. ten laste van [gedaagde 2] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn gelegd;
Vewolar c.s. veroordeelt tot het vergoeden van de schade, nader op te maken bij staat, die [gedaagde 2] als gevolg van de gelegde conservatoire beslagen heeft geleden;
Vewolar c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
Vewolar c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde 2] in zijn vorderingen, althans afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [gedaagde 2], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.

5.De beoordeling

in conventie

De zaak in het kort
5.1.
Vewolar c.s. vorderen schadevergoeding van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als (indirect) bestuurders van [naam bedrijf 1], omdat zij verwachten dat [naam bedrijf 1] niet kan en zal voldoen aan een in de onder 2.5 genoemde procedure te verwachten veroordelend vonnis. In die procedure voert [naam bedrijf 1] verweer. Zij betwist de verschuldigdheid van de gevorderde factuurbedragen en beroept zich op verrekening met tegenvorderingen in verband met volgens haar wegens nalatigheid van Vewolar c.s. oninbare leasetermijnen. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft [naam bedrijf 1] weliswaar te kampen met liquiditeitskrapte, maar is niet de financieringsconstructie met de bank daarvan de oorzaak, zoals Vewolar c.s. stellen, maar de niet voorziene problematische incasso van de leasetermijnen. De liquiditeitskrapte moet volgens de bestuurders verder worden onderscheiden van de onmogelijkheid van verhaal. Daarvan is volgens hen geen sprake, omdat [naam bedrijf 1] wel over vermogensbestanddelen en een te verwachten inkomstenstroom beschikt.
In de dagvaarding baseerden Vewolar c.s. hun vorderingen tegen de bestuurders op de algemene stelling dat de bestuurders welbewust gelden van [naam bedrijf 1] hebben weggesluisd, waardoor Vewolar c.s. met een lege vennootschap zijn geconfronteerd en geen verhaal kunnen nemen voor hun te verwachten vorderingen. In deze procedure hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de financieringsconstructie met de bank toegelicht. In die toelichting hebben Vewolar c.s. aanleiding gezien om de grondslag van hun vorderingen uit te breiden. Met die wijziging, die tijdig is gedaan en waarop [gedaagde 1] en [gedaagde 2] adequaat hebben kunnen reageren, is het geschil uitgebreid met de vraag of de financieringsconstructie legitiem is en in het bijzonder of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot die constructie en het al dan niet verstrekken van informatie daarover, jegens Vewolar c.s. bij het aangaan van de overeenkomst hebben gehandeld zoals van hen als bestuurders mocht worden verwacht.
De vorderingen
Bestuurdersaansprakelijkheid – het vereiste persoonlijk ernstig verwijt
5.2.
Indien een vennootschap toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Slechts onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor die aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (vergelijk Hoge Raad 30 maart 2018; ECLI:NL:HR:2018:470 en daarin opgenomen jurisprudentie).
5.3.
Vewolar c.s. stellen – samengevat – dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders aansprakelijk zijn voor de wanprestatie van [naam bedrijf 1], omdat zij:
onzorgvuldig hebben gehandeld door een voor Vewolar c.s. nadelige financieringsconstructie met de bank op te zetten en Vewolar c.s. daarvan niet in kennis te stellen, terwijl zij wisten of behoorden te weten dat Vewolar c.s. door die constructie onredelijk in hun belangen werden geschaad;
wisten of behoorden te weten – gelet op de constructie met de bank – dat [naam bedrijf 1] de overeenkomsten met Vewolar c.s. niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan door Vewolar c.s. te lijden schade;
actief hebben bewerkstelligd dat [naam bedrijf 1] haar verplichtingen jegens Vewolar c.s. niet kon nakomen door vermogensbestanddelen bij [naam bedrijf 1] weg te halen en/of weg te houden.
Comsys en Beklamel (grondslagen i en ii)
5.4.
Vewolar c.s. beroepen zich op een in het
Comsys-arrest (ECLI:NL:HR:2009: BH4033) aangenomen zorgplicht voor bestuurders. Volgens Vewolar c.s. hebben de bestuurders hen bij het aangaan van de overeenkomsten ten onrechte niet erover geïnformeerd dat de financieringsconstructie met pandrechten voor de bank zo is opgetuigd dat Vewolar c.s. geen verhaal zouden kunnen nemen voor hun vorderingen en de bank wel. Ook hebben de bestuurders ten onrechte niet ingegrepen toen het niet goed ging met [naam bedrijf 1]. Als Vewolar c.s. hadden geweten van het verstrekkende pandrecht van de bank, waren zij de overeenkomst met [naam bedrijf 1] niet (onder dezelfde voorwaarden) aangegaan.
5.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat op hen de door Vewolar c.s. gestelde bijzondere zorgplicht rust. Van een constructie waarbij alle kosten in de ene vennootschap ([naam bedrijf 1]) vallen en alle inkomsten in een andere vennootschap, zoals in het aangehaalde arrest, is volgens de bestuurders geen sprake; [naam bedrijf 1] beschikt als rechthebbende op een percentage van de leasetermijnen en eventuele overwaarde wel degelijk over een eigen inkomstenbron. Als de gestelde zorgplicht in de vorm van een informatieplicht er al was, dan hebben zij daaraan voldaan. Uit (de correspondentie en telefoongesprekken over) de niet betwiste intentieovereenkomst voorafgaand aan de te sluiten overeenkomsten, met het daarin gemaakte financieringsvoorbehoud, volgt volgens de bestuurders namelijk dat Vewolar c.s. wisten dat het bedrijfsmodel van [naam bedrijf 1] afhankelijk was van financiering door de bank.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat de door de bestuurders toegelichte financieringsconstructie, waarbij vermogensbestanddelen zoals leasetermijnen grotendeels of volledig zijn verpand, op zichzelf niet onrechtmatig is. Dat Vewolar c.s. niet precies wisten waar het geld naartoe ging, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat Vewolar c.s. wel wisten – of op basis van algemene ervaringsregels hadden moeten begrijpen – dat [naam bedrijf 1] afhankelijk was van financiering van de bank of een andere financier. In het economisch verkeer is het algemeen gebruikelijk dat banken en andere financiers slechts financiering verstrekken tegen verkrijging van zekerheidsrechten. Vewolar c.s. hadden zich dat als professionele marktpartijen kunnen en ook behoren te realiseren en ook dat dit kan betekenen dat de bank/financier zich met voorrang zal kunnen verhalen op vermogensbestanddelen van de debiteur. Het had dan ook op de weg van Vewolar c.s. gelegen om te onderbouwen dat en waarom de gekozen financieringsconstructie in dit geval onrechtmatig zou zijn. Dat hebben zij niet gedaan. Ook hebben zij niet gemotiveerd bestreden dat de aangevoerde incassoproblemen (en niet de financieringsconstructie) de oorzaak van de liquiditeitsproblemen zijn. Daarbij is van belang dat Vewolar c.s. niet hebben betwist dat veel klanten de door [naam bedrijf 1] gefactureerde leasetermijnen niet betaalden en dat Vewolar c.s. niet onderbouwd hebben gesteld dat en waarom [gedaagde 2], toen hij namens [naam bedrijf 1] de overeenkomsten met Vewolar c.s. aanging, had moeten begrijpen dat de incasso een probleem zou worden en dat hij daarom niet met Vewolar c.s. had mogen contracteren zonder dat te laten weten. Dit betekent dat het beroep op de bijzondere zorgplicht faalt.
5.7.
Op het voorgaande stuit ook het beroep op het Beklamel-criterium af. Dit criterium vestigt in de kern persoonlijke aansprakelijkheid op de bestuurder die bij het aangaan van een verbintenis wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Vewolar c.s. hebben onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat de bestuurders bij het aangaan van de overeenkomsten met Vewolar c.s. hadden moeten voorzien dat [naam bedrijf 1] met de incasso van leasetermijnen problemen van de zich voordoende omvang zou ervaren, laat staan dat dat erin zou resulteren dat [naam bedrijf 1] geen verhaal zou bieden voor de (gestelde) schade van Vewolar c.s. Dat [naam bedrijf 1] als gevolg van een financieringsconstructie met de bank niet over (voldoende) vermogensbestanddelen beschikt, wat de bestuurders betwisten, is daarvoor onvoldoende, te meer omdat vaststaat dat Vewolar c.s. wisten of hadden moeten weten dat [naam bedrijf 1] voor haar bedrijfsmodel afhankelijk was van financiering door de bank. Daarbij komt dat de koopsom voor de goederen steeds is betaald en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemotiveerd hebben betwist dat geen rekening is gehouden met de aan Vewolar c.s. te betalen vergoedingen voor het onderhoud en transport van de goederen; volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorziet het bedrijfsmodel van [naam bedrijf 1] erin dat die vergoedingen uit de leasetermijnen worden voldaan, ware het niet dat problemen met de incasso van leasetermijnen zijn ontstaan doordat Vewolar c.s. tekort zijn geschoten in de aanlevering van essentiële informatie om die termijnen te kunnen incasseren. Vewolar c.s. betwisten weliswaar dat zij de incassoproblemen bij [naam bedrijf 1] hebben veroorzaakt, maar ook als [naam bedrijf 1] bij de incasso van de leasetermijnen zelf tekort is geschoten, is gesteld noch gebleken dat de bestuurders hiervan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Verhaalsfrustratie (grondslag iii)
5.8.
Vewolar c.s. verwijten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat zij actief en bewust een constructie hebben opgetuigd waarbij [naam bedrijf 1] in het kader van de samenwerking met Vewolar c.s. als ‘special purpose vehicle’ als een vennootschap met alleen maar schulden is opgezet, zonder vermogensbestanddelen die vatbaar zijn voor verhaal. Dat gebrek aan vermogen om verhaal op te nemen blijkt uit een negatief eigen vermogen in de jaarrekening en een gering banksaldo. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben er niet voor gezorgd dat [naam bedrijf 1] over voldoende middelen beschikt om haar betalingsverplichtingen jegens Vewolar c.s. na te komen.
5.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat dat [naam bedrijf 1] een lege vennootschap is en dat de constructie met de bank is opgezet om verhaal door Vewolar c.s. te frustreren. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat de jaarrekening van [naam bedrijf 1] waar Vewolar c.s. naar verwijzen blijk geeft van de aanwezigheid van activa, dat de bank inmiddels is afgelost en de daardoor vrijgevallen stroom van inkomsten uit leasetermijnen kan worden gebruikt om schuldeisers, waaronder eventueel Vewolar c.s., te voldoen en dat [naam bedrijf 1] ook over aanvullende financiering en een stille reserve beschikt in de vorm van restwaarde na afloop van de leasecontracten. Verder hebben de bestuurders aangevoerd dat Vewolar c.s. zelf hebben ingestemd met een constructie waarbij zij de koopsom van het leaseobject direct ontvangen en de vergoeding voor het onderhoud en transport voorfinancieren, zonder daarvoor zekerheden te verlangen. Daarmee hebben zij aanvaard dat de bank met voorrang wordt betaald en dat zij afhankelijk zijn van de stroom van inkomsten uit leasetermijnen om zowel de koopsom (die steeds is betaald) als de vergoedingen voor onderhoud en transport betaald te krijgen. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de van verhaalsonmogelijkheid te onderscheiden liquiditeitskrapte van [naam bedrijf 1] bovendien niet te wijten aan die constructie, maar aan de problemen met de incasso van leasetermijnen. Die problemen zijn volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroorzaakt door nalatigheid van Vewolar c.s. bij het correct en volledig vastleggen van de daarvoor benodigde klantgegevens, als gevolg waarvan een ongebruikelijk hoge ‘default’ (40 in plaats van de gebruikelijke 5 procent) is ontstaan.
5.10.
In 5.6 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toegelichte financieringsconstructie als zodanig niet onrechtmatig is. Als al sprake zou zijn van een verhaalsonmogelijkheid, dan hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemotiveerd betoogd dat de incassoproblemen daar de oorzaak van zijn. Vewolar c.s. hebben daar niets tegen ingebracht. Daarmee hebben Vewolar c.s. hun stelling dat sprake is van moedwillige verhaalsfrustratie door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
Conclusie
5.11.
Vewolar c.s. hebben hun vorderingen op de bestuurders in de kern gegrond op (i) de verwachting dat [naam bedrijf 1] in de onder 2.5 vermelde procedure door de rechtbank zal worden veroordeeld tot betaling in verband met wanprestatie en (ii) de verwachting dat [naam bedrijf 1] voor die vordering geen verhaal zal bieden. In het midden kan blijven of deze verwachtingen zullen uitkomen. Daarom wordt het aanbod van Vewolar c.s. om het bestaan van hun vordering op [naam bedrijf 1] te bewijzen met het nog door deze rechtbank te wijzen vonnis in de procedure tegen [naam bedrijf 1] gepasseerd. Als het bestaan van de door Vewolar c.s. gestelde vorderingen op [naam bedrijf 1] zou worden aangenomen en als vast zou komen te staan dat [naam bedrijf 1] voor die vorderingen geen verhaal biedt, dan is dat gelet op het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat Vewolar c.s. hen kan aanspreken tot betaling.
5.12.
Voor de eventuele schade van Vewolar c.s. zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aansprakelijk. Dit betekent dat de vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
5.13.
Vewolar c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden – op basis van het tarief dat hoort bij de vordering waartegen verweer is gevoerd – begroot op:
Griffierecht € 2.277,-
Advocaatkosten
€ 8.714,-(2 punten × tarief VIII à € 4.357,-)
Totaal € 10.991,-
5.14.
De gevorderde hoofdelijkheid en uitvoerbaarheid bij voorraad hebben een wettelijke grondslag en zijn niet bestreden. Daarom wordt de proceskostenveroordeling hoofdelijk toegewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in reconventie
Opheffing en uitvoerbaarheid bij voorraad
5.15.
Gelet op de beoordeling in conventie is summierlijk gebleken dat de vorderingen waarvoor beslag is gelegd ondeugdelijk zijn (artikel 705 Rv). De gestelde bestuurdersaansprakelijkheid heeft in deze bodemprocedure nauwelijks handen en voeten gekregen. Dit betekent dat de beslagen moeten worden opgeheven. Een belangenafweging leidt niet tot afwijzing van de vordering tot het opheffen van de beslagen en is evenmin reden om dit vonnis in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De onderbouwing van de vorderingen op [gedaagde 2] is te mager om handhaving van de beslagen te rechtvaardigen.
Dwangsom
5.16.
Aan de veroordeling tot opheffing van de beslagen wordt een dwangsom verbonden omdat dat is gevorderd, Vewolar c.s. er geen afzonderlijk verweer tegen hebben gevoerd en [gedaagde 2] belang heeft bij een prikkel tot nakoming. De rechtbank zal de dwangsom matigen tot € 10.000,- per dag en maximeren op € 100.000,-, omdat zij dat gelet op de na te komen verplichting passend acht. Voor de opheffing van de beslagen zal een iets langere termijn worden gesteld dan gevorderd.
Schade
5.17.
Met de afwijzing van de vorderingen in conventie staat vast dat de beslaglegging onrechtmatig was. De gevorderde verklaring voor recht is daarmee toewijsbaar. [gedaagde 2] stelt schade te lijden als gevolg van de gelegde beslagen. Vewolar c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling de aannemelijkheid van de mogelijkheid van schade erkend. Daarmee is aan de lage drempel voor verwijzing naar de schadestaat voldaan. Die vordering wordt dan ook toegewezen.
Proceskosten
5.18.
Vewolar c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk (want tegen de gevorderde hoofdelijkheid is geen verweer gevoerd) in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden, op basis van halve punten voor de reconventie, begroot op € 614,- aan salaris advocaat (0,5 × 2 punten × tarief II à € 614,-).
5.19.
Ook de proceskostenveroordeling wordt, als op de wet gegrond en niet afzonderlijk bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt Vewolar c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 10.991,-;
in reconventie
6.3.
verklaart voor recht dat de door Vewolar c.s. ten laste van [gedaagde 2] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn gelegd;
6.4.
veroordeelt Vewolar c.s. om alle in het kader van deze procedure gelegde conservatoire beslagen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor ieder(e) dag(deel) dat Vewolar c.s. hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn, met een maximum van € 100.000,-;
6.5.
veroordeelt Vewolar c.s. tot het vergoeden van de schade die [gedaagde 2] als gevolg van de gelegde conservatoire beslagen heeft geleden, op te maken bij staat;
6.6.
veroordeelt Vewolar c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 614,-;
in conventie en in reconventie
6.7.
verklaart het vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, mr. N. Doorduijn en mr. M.J. Drop, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Welter-Dekkers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024. [1]

Voetnoten

1.3268/3028/1876/3194