ECLI:NL:RBROT:2024:6664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
11141279 VV EXPL 24-291
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte na sluiting café op last van burgemeester

In deze zaak hebben eisers een bedrijfsruimte verhuurd aan gedaagde, die daarin een café exploiteert. Na sluiting van het café op last van de burgemeester van Rotterdam, hebben eisers de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW en gedaagde verzocht de ruimte te ontruimen. Gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven, waarna eisers in kort geding ontruiming vorderden. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen na een belangenafweging. De rechter oordeelde dat de uitkomst van de bezwaarprocedure van gedaagde tegen de sluiting van het café van invloed kan zijn op de rechtmatigheid van de ontbinding van de huurovereenkomst. Gedaagde had bezwaar ingediend tegen de sluiting en de bestuursrechter had eerder geoordeeld dat de burgemeester het café mocht sluiten. De kantonrechter concludeerde dat het belang van gedaagde bij behoud van het gehuurde zwaarder weegt dan het belang van eisers bij ontruiming. Gedaagde had sinds de heropening van het café in mei 2024 geen incidenten meer en had maatregelen genomen om overlast te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 11141279 VV EXPL 24-291
datum uitspraak: 18 juli 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats 1],
eisers,
gemachtigde: mr. R.A. Stoks te Weert,
tegen
[gedaagde],
die handelt onder de naam [naam café],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Claassen te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘[eisers]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

[eisers] verhuren een bedrijfsruimte aan [gedaagde], die daarin een café exploiteert. Nadat het café op last van de burgemeester van de gemeente Rotterdam is gesloten, hebben [eisers] de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW en hem verzocht de bedrijfsruimte te ontruimen. Aangezien [gedaagde] daar geen gehoor aan heeft gegeven, vorderen [eisers] in dit kort geding dat [gedaagde] de bedrijfsruimte ontruimt. De kantonrechter wijst deze vordering na een belangenafweging af.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2024, met 7 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 6 producties;
  • de productie 7 van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling op 4 juli 2024;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde].

3.De feiten

3.1.
[eisers] verhuren de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde) aan [gedaagde], die in het gehuurde een café exploiteert onder de naam [naam café] (hierna: het café).
3.2.
Op 16 februari 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam (hierna: de gemeente) besloten het café voor de duur van drie maanden te sluiten. Dat besluit is gebaseerd op artikel 2:30 lid 1 aanhef en onder b in samenhang met artikel 2:28 lid 6 aanhef en onder a en c van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (hierna: de APV). Daarin is, voor zover van belang, bepaald dat de burgemeester een openbare inrichting gesloten kan verklaren indien:
  • sprake is van incidenten in of vanuit de openbare inrichting waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed; of
  • de exploitant of de beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed.
3.3.
Op 17 februari 2024 heeft [gedaagde] tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend bij de gemeente. In mei 2024 heeft de hoorzitting (bij de bezwaarschriftencommissie) plaatsgevonden. [gedaagde] is nog in afwachting van een beslissing van de gemeente in de bezwaarprocedure.
3.4.
Tegelijkertijd heeft [gedaagde] de bestuursrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen om sluiting van het café te voorkomen. Op 7 maart 2024 heeft de bestuursrechter dit verzoek afgewezen en geoordeeld dat de burgemeester het café mag sluiten. Vervolgens is de sluiting van het café ingegaan op 8 maart 2024.
3.5.
Bij aangetekend verzonden brief van 8 april 2024 hebben [eisers] aan [gedaagde] meegedeeld de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW en hem verzocht het gehuurde te ontruimen. [gedaagde] heeft daar geen gehoor aan gegeven en overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis het gehuurde te ontruimen, met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken aan [eisers] toebehoren conform artikel 9 van de huurovereenkomst, en onder afgifte van de sleutels van het gehuurde ter vrije beschikking aan [eisers] te stellen;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt ertoe primair [eisers] in hun vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen en subsidiair de verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring af te wijzen en een ruimere ontruimingstermijn van drie maanden toe te kennen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een eis in kort geding is van belang of de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten en hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor gedaagde als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat de APV een verordening is zoals bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet. Nu het gehuurde op last van de burgemeester is gesloten op grond van de APV vanwege verstoring van de openbare orde (zie 3.2.), biedt artikel 7:231 lid 2 BW aan [eisers] in beginsel de bevoegdheid om de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk te ontbinden. [gedaagde] heeft echter bezwaar ingediend tegen het besluit tot sluiting. Indien [gedaagde] in de bezwaarprocedure gelijk krijgt en het genomen besluit wordt herzien of ingetrokken, komt de grond voor de buitengerechtelijke ontbinding op losse schroeven te staan. [eisers] onderkennen zelf ook dat de uitkomst van de bezwaarprocedure van invloed is, in elk geval voor het antwoord op de vraag of [eisers] in redelijkheid gebruik hebben kunnen maken van hun ontbindingsbevoegdheid. Zouden [eisers] hun vordering tot ontruiming in een gewone procedure aan de rechter hebben voorgelegd, dan zou die rechter rekening kunnen houden met de uitkomst van de bezwaarprocedure. Tegen deze achtergrond is dus de vraag of er bijzondere redenen zijn aan de kant van [eisers] die rechtvaardigen dat [gedaagde], vooruitlopend op de uitkomst van de bezwaarprocedure, het gehuurde moet ontruimen. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is en licht dat hierna toe.
5.3.
[gedaagde] betoogt, zowel in deze procedure als in de bezwaarprocedure (de stukken waarvan hij in dit kort geding heeft overgelegd), dat aan de politierapportages en meldingen van incidenten ernstige gebreken kleven. Zij bevatten onjuistheden en geven een gekleurd beeld. De burgemeester heeft bij zijn besluit tot sluiting geen aandacht gegeven aan dit verweer van [gedaagde] en niet duidelijk gemaakt welke feiten hij bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Dat levert volgens [gedaagde] een ernstig motiveringsgebrek op. Daarnaast wijst [gedaagde] erop dat de schuld van veel incidenten ten onrechte (uitsluitend) bij hem is neergelegd. Er zijn zaken aangehaald waar hij geen zicht op heeft en hij heeft maatregelen getroffen om incidenten te voorkomen. De burgemeester had kunnen volstaan met een waarschuwing of een last onder dwangsom, aldus [gedaagde].
5.4.
In dit kort geding staat niet ter beoordeling of dit betoog slaagt. Wel van belang is dat [gedaagde] zijn standpunt uitvoerig heeft gemotiveerd en dat gelet daarop op voorhand niet kan worden uitgesloten dat hij gelijk krijgt in de bezwaarprocedure. Het voorlopige oordeel van de bestuursrechter, die [gedaagde] in het ongelijk stelde, doet daar niet aan af. In de bezwaarprocedure vindt immers een volledige heroverweging door het bestuursorgaan plaats. Daarmee ligt het in beginsel voor de hand om de beslissing in de bezwaarprocedure af te wachten, te meer omdat die procedure zich in een vergevorderd stadium bevindt. De hoorzitting heeft al plaatsgevonden en [gedaagde] is in afwachting van de beslissing. Aangenomen mag worden dat die er elk moment kan komen.
5.5.
Daarbij komt dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat het café sinds mei 2024 weer open is en dat zich sinds de opening geen overlast of incidenten hebben voorgedaan in of vanuit het café. [eisers] hebben dat niet bestreden. [eisers] hebben ook niet weersproken dat [gedaagde] concrete maatregelen heeft genomen om overlast te beperken. Verder is gebleken dat [gedaagde] maandelijks de huur betaalt, althans dat er geen sprake is van een huurachterstand. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat hij de huur ook tijdens de verplichte sluiting van het café heeft doorbetaald.
5.6.
Ten slotte weegt in het voordeel van [gedaagde] mee dat een ontruiming leidt tot onomkeerbare gevolgen. Hij mist dan inkomen, terwijl bepaalde lasten (zoals personeelskosten) doorlopen. Bovendien is aannemelijk dat [gedaagde] in geval van ontruiming aanzienlijke investeringen zal verliezen. Dit leidt de kantonrechter af uit het standpunt van [eisers] dat [gedaagde] het café moet ontruimen met achterlating van door hem aangebrachte verbeteringen, zoals de cv-combiketel en “
de complete bar met inrichting”.
5.7.
Hiertegenover hebben [eisers] geen concrete belangen aangevoerd die meebrengen dat ontruiming per se nu moet plaatsvinden. Dat zij niet geassocieerd willen worden met drugs-gerelateerde overlast valt te begrijpen, maar gelet op de probleemloze exploitatie van het café sinds de heropening in mei 2024 en de door [gedaagde] genomen maatregelen rechtvaardigt dat belang niet een ontruiming op korte termijn. Hieraan doet niet af dat eiser onder 1. als profvoetballer een publiek bekende figuur is. De kantonrechter verwerpt ook het ter zitting door [eisers] ingenomen standpunt dat [gedaagde] vaak te laat de huur betaalt. Daarnaar gevraagd heeft [gedaagde] gezegd dat hij de huur steeds in de eerste week van de maand betaalt, dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat hij daarmee te laat was en dat hij hierop nooit door [eisers] is aangesproken. Hierop hebben [eisers] niet, althans niet voldoende gereageerd. Bij deze stand van zaken legt het feit van de te late huurbetaling voor de nu te maken belangenafweging geen gewicht in de schaal (daargelaten dat [gedaagde] natuurlijk wel verplicht is om de huur op tijd te betalen).
5.8.
Onder al deze omstandigheden brengt een belangenafweging mee dat het belang van [gedaagde] bij (voorlopig) behoud van het gehuurde zwaarder weegt dan het belang van [eisers] om, vooruitlopend op een oordeel van de rechter in een bodemprocedure, tot ontruiming te kunnen overgaan. Dat betekent dat de vordering van [eisers] wordt afgewezen.
5.9.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen (artikel 237 Rv). Die proceskosten worden begroot op € 543,00 aan salaris gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente daarover wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.10.
De gevorderde nakosten van € 100,00 worden toegewezen. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

6.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag als dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving is voldaan;
6.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten van € 100,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eisers] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis wordt betekend, moeten zij ook de kosten van betekening betalen;
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken.
775