7.3.2.Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbeschermingheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 oktober 2023. Dit rapport ziet op de onder parketnummer 02/198544-23 ten laste gelegde feiten. De Raad heeft ten aanzien van deze feiten een voorwaardelijke werkstraf geadviseerd.
GZ-psycholoog [naam03]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt in de zaak met parketnummer 10/206277-23, gedateerd 13 december 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een zorgelijke ontwikkeling, waarbij zich forse gedragsproblemen openbaren, zoals het zich niet conformeren aan de opgelegde regels, zelfbepalend gedrag, weglopen en zich onvoldoende schikken naar de opgelegde kaders, weinig inzicht geven in zijn belevingswereld en weinig probleembesef. De verdachte laat zich onvoldoende corrigeren en trekt zijn eigen plan. Deze problematiek laat zich omschrijven als een ernstige normoverschrijdend gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Ook is er sprake van zwakbegaafdheid. De verdachte heeft meer moeite om het overzicht te bewaren, rekening te houden met de lange termijn gevolgen van zijn gedragingen en zijn emoties bespreekbaar te maken en adequaat te reguleren. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. De pathologie is in zijn algemeenheid van invloed op zijn functioneren. Het advies is om de verdachte het hem ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De verdachte toont in ieder geval vanaf de puberteit een patroon van antisociaal gedrag. Hij toont zelfbepalend en egocentrisch gedrag, houdt weinig rekening met anderen en overschrijdt daarbij regels, normen en de waarden en grenzen van anderen. Voorts toont hij prikkelzoekend gedrag, begeeft hij zich in risicovolle situaties en komt hij snel in conflict met anderen. Hij beschikt nauwelijks over probleembesef en heeft onvoldoende medewerking aan interventies gegeven. Dit alles leidt ertoe dat het recidiverisico op geweldsincidenten, zonder behandeling of begeleiding, als hoog wordt geschat.
Eerdere interventies die erop gericht waren om de ontwikkeling van de verdachte in gunstige zin om te buigen, hebben vanwege zijn zelfbepalende gedrag en het ontbreken van stabiliteit, tot onvoldoende effect geleid. Tot dusver wordt gezien dat het antisociale gedrag verergert. Vanwege het feit dat de verdachte slechts beperkt open staat voor behandeling en niet of nauwelijks probleembesef heeft, wordt gedacht aan een dwingend juridisch kader, waardoor hij zich niet aan toezicht kan onttrekken. De beschreven kenmerken van zijn problematiek, maken dat de kans op het slagen van een voorwaardelijk traject als beperkt wordt ingeschat. Een gedragsbeïnvloedende maatregel of een andere voorwaardelijke behandelmaatregel is niet geïndiceerd, omdat de mogelijkheden en de bereidheid tot deelname hieraan zeer beperkt aanwezig lijken te zijn en de behandelduur te kort.
De ernst van de problematiek maakt een langdurige behandeling noodzakelijk binnen het kader van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). De verdachte heeft intensieve, residentiële behandeling nodig om de hoge kans op herhaling af te wenden. De behandeling dient zich te richten op de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en het systeem rondom hem. Het moreel beredeneren dient gestimuleerd te worden, waarbij hij leert om afgeremd te worden in het maken van negatieve keuzes. Het is noodzakelijk dat hij direct gecorrigeerd wordt zodra hij inadequaat gedrag laat zien. Bij de basismodules in een justitiële jeugdinrichting worden de maatschappelijke waarden en normen aangeleerd en leert een jongere omgaan met sociale situaties. Daarmee kunnen zijn antisociale cognities worden veranderd. Er wordt tevens gewerkt met de erkende gedragsinterventie ‘Leren van Delict’, waarmee een uitvoerige delict analyse gemaakt kan worden waarbij specifieke risicofactoren en risicovolle situaties in kaart gebracht kunnen worden.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam04]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt in de zaak met parketnummer 10/206277-23, gedateerd 18 december 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een normoverschrijdend gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De verdachte wist dat het slachtoffer naar hem op zoek was om een oude schuld te vereffenen. Door zijn beperkte cognitieve vermogens en zijn gedragsstoornis beschikt hij over onvoldoende oplossingsvaardigheden om zich op een niet-agressieve manier uit deze situatie te redden. Het advies is om de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. De verdachte was wel op de hoogte van het ongeoorloofde van zijn handelen, maar hij was door zijn beperkingen verminderd in staat om naar dat besef te handelen. Hij was daardoor verminderd in staat zijn gedragskeuzes te bepalen.
Het risico op gewelddadig recidive wordt ingeschat als hoog. Dit risico hangt er vooral mee samen dat de verdachte snel in conflict komt en in die situaties weinig tot geen andere oplossing weet dan agressief handelen. Daarbij neigt hij ertoe wapens te gebruiken. Dit leidt tot grote risico’s voor de veiligheid van anderen. Daarnaast is zijn gedrag zeer risicovol voor hem zelf. Er is sprake van weinig zelfinzicht en een cognitieve beperking, waardoor hij weinig leert van zijn ervaringen. De verdachte is zelfbepalend en is weinig geneigd om de hulp van anderen in te schakelen. Daarnaast is hij beïnvloedbaar.
De combinatie van een gedragsstoornis met een cognitieve beperking bij een jongen met weinig zelfinzicht maakt dat een intensieve, langdurige en residentiële behandeling nodig is om de huidige ontwikkeling gunstig te beïnvloeden. Binnen die behandeling en begeleiding is er veel structuur, duidelijkheid en toezicht nodig binnen een pedagogisch klimaat met voldoende beveiliging. De behandeling en begeleiding kan plaatsvinden binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbeschermingheeft tevens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 januari 2024. Dit rapport ziet op het onder parketnummer 10/206277-23 ten laste gelegde feit en houdt onder meer het volgende in.
Het algemeen recidiverisico en het dynamisch risicoprofiel zijn hoog. Er zijn veel risicofactoren binnen verschillende leefgebieden. De verdachte toont zelfbepalend gedrag, houdt weinig rekening met anderen en overschrijdt daarbij regels, normen en waarden en grenzen van anderen. Er is reeds eerder ingezet op een verblijf in de gesloten jeugdhulp. Vervolgens is Multi Systeem Therapie (MST) ingezet. De geslotenheid was voor een relatief korte periode. Door het ontbreken van stabiliteit heeft het tot onvoldoende effect geleid. De verdachte is binnen een korte tijd herhaaldelijk met politie in aanraking gekomen. Een andere zorg is dat er binnen de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) sprake is geweest van geweldsincidenten. De zorgen rondom de verdachte vloeien voort uit de complexiteit van zijn problematiek en onbehandeld blijft de kans op recidive aanwezig.
Het strafrechtelijk kader in de vorm van een PIJ-maatregel biedt de mogelijkheid om de verdachte langdurig residentieel te kunnen behandelen, wat een veilige terugkeer in de maatschappij mogelijk maakt. De maatregel is van belang voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Gelet op de ernst van het feit en de grote maatschappelijke gevolgen, is daarnaast een jeugddetentie passend. Het is echter wenselijk om de behandeling in het kader van een PIJ-maatregel zo spoedig mogelijk te laten starten. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert daarom om een jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
[naam05], werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, heeft op de terechtzitting voornoemde adviezen nader toegelicht. Zij heeft medegedeeld dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel als een te groot risico wordt gezien, omdat de verdachte dan bij een van de ouders thuis zou moeten wonen. Ondanks hun betrokkenheid is het de ouders niet gelukt om de verdachte voldoende toezicht en begeleiding te bieden. Op dit moment is terugkeer bij een van de ouders voor de Raad van de Kinderbescherming geen optie. Daar komt bij dat de verdachte, hoewel hij nu op zitting aangeeft open te staan voor behandeling, eerder heeft aangegeven niet open te staan voor behandeling en dat hij aanvullende hulpverlening niet noodzakelijk vindt. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van de verdachte. Het is heel belangrijk dat hij behandeling krijgt geboden, gericht op onder meer zijn agressieproblematiek. Ook is het belangrijk dat hij inzicht krijgt in wat ertoe heeft geleid dat het delict heeft plaatsgevonden. Door de Raad voor de Kinderbescherming zijn alternatieve maatregelen overwogen, zoals een gedragsbeïnvloedende maatregel en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De verwachting is echter dat een behandeling niet van de grond komt in een ambulant kader, terwijl het juist belangrijk is dat de verdachte behandeling krijgt. Indien er door de rechtbank geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, dient de ontwikkelingsbedreiging (naast het opleggen van een straf) te worden weggenomen door een ondertoezichtstelling in het civiele kader.
[naam06], werkzaam als jeugdreclasseerder bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft op de terechtzitting medegedeeld dat zij pas kort betrokken is bij de verdachte. Er is contact geweest met zorgbemiddeling en de casus is besproken met de hoofdaanbieders. De casus van de verdachte is door de hoofdaanbieders afgewezen vanwege de zorgen en de ernst van de verdenking. Ook forensische kliniek De Catamaran ziet op dit moment geen mogelijkheden. Een gesloten plaatsing in het civiele kader is enkel voor korte duur, waarbij de behandeling onvoldoende aansluit bij dat wat nodig is. Zo kan er al geen delictanalyse plaatsvinden. De jeugdreclasseerder heeft desgevraagd aangegeven dat er geen alternatieven beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en de toelichting van de deskundigen op de terechtzitting.