ECLI:NL:RBROT:2024:666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10/206277-23 en 02/198544-23 vordering TUL VV: 02/276440-22 en 10/096221-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot doodslag en andere strafbare feiten door een minderjarige, met verwerping van het verweer noodweerexces en oplegging van een PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en andere strafbare feiten. De verdachte heeft op 15 augustus 2023 in Rockanje met een mes in de nek van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het verweer van noodweerexces, omdat er onvoldoende bewijs was voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan eenvoudige belediging van een ambtenaar en wederspannigheid. De rechtbank legde een jeugddetentie op gelijk aan de duur van het voorarrest en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen een PIJ-maatregel vereisten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/206277-23 en 02/198544-23 (gevoegd ttz)
Parketnummers vordering TUL VV: 02/276440-22 en 10/096221-22
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2008,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres01],
raadsvrouw mr. M.T.H. Oeij, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 11 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/206277-23 impliciet primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 02/198544-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 163 dagen met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder parketnummer 10/206277-23 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder parketnummer 02/198544-23 onder 2 ten laste gelegde wederspannigheid zijn door de verdachte bekend en er is door de verdediging nadien geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder parketnummer 02/198544-23 onder 1 ten laste gelegde gekwalificeerde belediging. De verdachte heeft bekend dat hij de woorden in de tenlastelegging heeft uitgesproken, echter waren die woorden gericht tot een ander dan de desbetreffende politieambtenaar of politieambtenaren.
4.2.2.
Beoordeling
Hoofdagent bij politie eenheid Zeeland-West-Brabant [naam01] heeft in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal beschreven dat de verdachte de in de tenlastelegging neergelegde bewoordingen heeft uitgesproken nadat de verdachte politieagent [naam01] passeerde. De verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij “je kanker moeder” heeft gezegd, maar dat dit niet tot de desbetreffende politieagent was gericht. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk, te meer omdat de verdachte kort daarvoor door politieagent [naam01] was bekeurd voor het niet kunnen tonen van een geldig identiteitsbewijs en door hem was gesommeerd het pand te verlaten. De verdachte heeft ook niet gezegd wie die ander was en waarom hij dat tegen die ander zou hebben gezegd. Deze uitlating van de verdachte is beledigend van aard. De politieagent voelde zich door die uitlating in zijn eer en goede naam aangetast.
De rechtbank heeft op grond van het dossier niet kunnen vaststellen dat de ten laste gelegde belediging ook was gericht tegen [naam02] , agent van politie eenheid Zeeland-West-Brabant. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
4.2.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 02/198544-23 onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 02/198544-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/206277-23 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10/206277-23
hij op 15 augustus 2023 te Rockanje, gemeente Voorne aan Zee
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes heeft gestoken in de nek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 02/198544-23
1
hij op 8 augustus 2023 te Middelburg
opzettelijk een
ambtenaar, te weten [naam01] (hoofdagent bij Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “jouw kanker moeder”;
2
hij op 8 augustus 2023 te Middelburg
zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [naam02] (agent bij Eenheid Zeeland-West-Brabant
), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding, door zich in een andere richting te bewegen en zijn lichaam stijf te houden en niet naar de grond te bewegen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/206277-23
impliciet primair:
poging tot doodslag.
parketnummer 02/198544-23
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
wederspannigheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de verdediging moet de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aangever [aangever01] heeft zelf de confrontatie met de verdachte opgezocht en de verdachte gedwongen om met hem mee te lopen. De aangever heeft de verdachte toen geslagen, waarop hij de aangever heeft teruggeslagen. Er was daarmee sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte. De verdachte is vervolgens in een hevige gemoedsbeweging geraakt en heeft het mes uit de bosjes gepakt. Hij heeft gezwaaid met het mes, waarbij hij de aangever in zijn hals heeft geraakt. De verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door een mes te gebruiken. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is echter het onmiddellijke gevolg van de hevige gemoedsbeweging waarin de verdachte verkeerde: angst. Die angst is mede ontstaan doordat de aangever de verdachte herhaaldelijk heeft lastigvallen om zijn geld te kunnen krijgen en ook door de bedreiging die de aangever en zijn vrienden eerder hadden geuit, namelijk dat zij de verdachte wilden neersteken dan wel verhaal wilden halen. De verdachte is in een vechtpartij beland en zag op dat moment geen andere uitweg dan een mes te pakken en te steken om een einde te maken aan de voor hem zeer bedreigende situatie.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet met succes kan beroepen op noodweerexces, omdat geen sprake was van een evidente noodweersituatie. Indien de rechtbank wel van oordeel is dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan was op het moment dat de verdachte het mes uit de bosjes pakte geen sprake van een hevige gemoedsbeweging.
6.3.
Beoordeling noodweerexces
Een beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan alleen slagen indien er sprake is van een noodweersituatie. Die situatie doet zich voor als sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen verdediging noodzakelijk was. Daarnaast moet die wederrechtelijke aanranding een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte teweeg hebben gebracht en moet die hevige gemoedsbeweging ertoe hebben geleid dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte geen beroep toekomt op noodweerexces. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. De verdachte heeft over de gestelde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op de zitting verklaard dat hij, voordat hij het mes uit de bosjes pakte, twee keer door de aangever is geslagen: een keer in het gezicht en een keer tegen de borst. Volgens de verdachte sloeg de aangever met zijn vuist. De politie heeft meerdere getuigen gehoord. De getuigen [getuige01] en [getuige02] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte een mes uit de bosjes pakte. Geen van beiden heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte daarvoor werd geslagen. De getuigen [getuige03] en [getuige04] hebben weliswaar verklaard dat zij een klap of klappen hebben gehoord, maar niet dat zij hebben gezien dat de verdachte op dat moment werd geslagen. De aangever heeft evenmin over het slaan verklaard. Verder heeft de politie, die kort na het gebeurde ter plaatse was, bij de verdachte geen verwondingen of letsel waargenomen dat mogelijk afkomstig zou kunnen zijn van een vecht- of steekpartij (pv van bevindingen met nr. [proces-verbaalnummer01] ). Voor de stelling van de verdediging dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, biedt het dossier dus onvoldoende steun. Bovendien is, ook indien er wel sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte, op het moment dat hij het mes uit de bosjes pakte en de aangever hiermee vervolgens in zijn nek stak, sprake was van een hevige gemoedsbeweging waarin hij zijn handelingen heeft verricht. Dit kan niet uit de verklaring van de verdachte worden afgeleid, evenmin uit het dossier.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
6.4.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 14-jarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn nek te steken. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit. Het letsel dat de verdachte heeft veroorzaakt bij het slachtoffer is gelukkig beperkt gebleven, maar gelet op het feit van algemene bekendheid dat in de nek vitale bloedvaten lopen en de omvang van het mes waarmee gestoken is, had de verdachte het slachtoffer ook dodelijk kunnen verwonden. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. De rechtbank overweegt voorts dat dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid bij de omstanders en in de samenleving in het algemeen veroorzaakt. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een ambtenaar in functie en wederspannigheid. Nadat hij een agent had uitgescholden heeft hij verzet gepleegd bij zijn aanhouding. Aangezien de politieagenten ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in de rechtmatige uitoefening van hun beroep waren, heeft de verdachte bovendien hun taakvervulling gefrustreerd. Het handelen van de verdachte getuigt van gebrek aan respect voor de betrokken agenten en voor het door de politie vertegenwoordigde gezag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbeschermingheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 oktober 2023. Dit rapport ziet op de onder parketnummer 02/198544-23 ten laste gelegde feiten. De Raad heeft ten aanzien van deze feiten een voorwaardelijke werkstraf geadviseerd.
GZ-psycholoog [naam03]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt in de zaak met parketnummer 10/206277-23, gedateerd 13 december 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een zorgelijke ontwikkeling, waarbij zich forse gedragsproblemen openbaren, zoals het zich niet conformeren aan de opgelegde regels, zelfbepalend gedrag, weglopen en zich onvoldoende schikken naar de opgelegde kaders, weinig inzicht geven in zijn belevingswereld en weinig probleembesef. De verdachte laat zich onvoldoende corrigeren en trekt zijn eigen plan. Deze problematiek laat zich omschrijven als een ernstige normoverschrijdend gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Ook is er sprake van zwakbegaafdheid. De verdachte heeft meer moeite om het overzicht te bewaren, rekening te houden met de lange termijn gevolgen van zijn gedragingen en zijn emoties bespreekbaar te maken en adequaat te reguleren. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. De pathologie is in zijn algemeenheid van invloed op zijn functioneren. Het advies is om de verdachte het hem ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De verdachte toont in ieder geval vanaf de puberteit een patroon van antisociaal gedrag. Hij toont zelfbepalend en egocentrisch gedrag, houdt weinig rekening met anderen en overschrijdt daarbij regels, normen en de waarden en grenzen van anderen. Voorts toont hij prikkelzoekend gedrag, begeeft hij zich in risicovolle situaties en komt hij snel in conflict met anderen. Hij beschikt nauwelijks over probleembesef en heeft onvoldoende medewerking aan interventies gegeven. Dit alles leidt ertoe dat het recidiverisico op geweldsincidenten, zonder behandeling of begeleiding, als hoog wordt geschat.
Eerdere interventies die erop gericht waren om de ontwikkeling van de verdachte in gunstige zin om te buigen, hebben vanwege zijn zelfbepalende gedrag en het ontbreken van stabiliteit, tot onvoldoende effect geleid. Tot dusver wordt gezien dat het antisociale gedrag verergert. Vanwege het feit dat de verdachte slechts beperkt open staat voor behandeling en niet of nauwelijks probleembesef heeft, wordt gedacht aan een dwingend juridisch kader, waardoor hij zich niet aan toezicht kan onttrekken. De beschreven kenmerken van zijn problematiek, maken dat de kans op het slagen van een voorwaardelijk traject als beperkt wordt ingeschat. Een gedragsbeïnvloedende maatregel of een andere voorwaardelijke behandelmaatregel is niet geïndiceerd, omdat de mogelijkheden en de bereidheid tot deelname hieraan zeer beperkt aanwezig lijken te zijn en de behandelduur te kort.
De ernst van de problematiek maakt een langdurige behandeling noodzakelijk binnen het kader van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). De verdachte heeft intensieve, residentiële behandeling nodig om de hoge kans op herhaling af te wenden. De behandeling dient zich te richten op de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en het systeem rondom hem. Het moreel beredeneren dient gestimuleerd te worden, waarbij hij leert om afgeremd te worden in het maken van negatieve keuzes. Het is noodzakelijk dat hij direct gecorrigeerd wordt zodra hij inadequaat gedrag laat zien. Bij de basismodules in een justitiële jeugdinrichting worden de maatschappelijke waarden en normen aangeleerd en leert een jongere omgaan met sociale situaties. Daarmee kunnen zijn antisociale cognities worden veranderd. Er wordt tevens gewerkt met de erkende gedragsinterventie ‘Leren van Delict’, waarmee een uitvoerige delict analyse gemaakt kan worden waarbij specifieke risicofactoren en risicovolle situaties in kaart gebracht kunnen worden.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam04]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt in de zaak met parketnummer 10/206277-23, gedateerd 18 december 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een normoverschrijdend gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De verdachte wist dat het slachtoffer naar hem op zoek was om een oude schuld te vereffenen. Door zijn beperkte cognitieve vermogens en zijn gedragsstoornis beschikt hij over onvoldoende oplossingsvaardigheden om zich op een niet-agressieve manier uit deze situatie te redden. Het advies is om de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. De verdachte was wel op de hoogte van het ongeoorloofde van zijn handelen, maar hij was door zijn beperkingen verminderd in staat om naar dat besef te handelen. Hij was daardoor verminderd in staat zijn gedragskeuzes te bepalen.
Het risico op gewelddadig recidive wordt ingeschat als hoog. Dit risico hangt er vooral mee samen dat de verdachte snel in conflict komt en in die situaties weinig tot geen andere oplossing weet dan agressief handelen. Daarbij neigt hij ertoe wapens te gebruiken. Dit leidt tot grote risico’s voor de veiligheid van anderen. Daarnaast is zijn gedrag zeer risicovol voor hem zelf. Er is sprake van weinig zelfinzicht en een cognitieve beperking, waardoor hij weinig leert van zijn ervaringen. De verdachte is zelfbepalend en is weinig geneigd om de hulp van anderen in te schakelen. Daarnaast is hij beïnvloedbaar.
De combinatie van een gedragsstoornis met een cognitieve beperking bij een jongen met weinig zelfinzicht maakt dat een intensieve, langdurige en residentiële behandeling nodig is om de huidige ontwikkeling gunstig te beïnvloeden. Binnen die behandeling en begeleiding is er veel structuur, duidelijkheid en toezicht nodig binnen een pedagogisch klimaat met voldoende beveiliging. De behandeling en begeleiding kan plaatsvinden binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbeschermingheeft tevens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 januari 2024. Dit rapport ziet op het onder parketnummer 10/206277-23 ten laste gelegde feit en houdt onder meer het volgende in.
Het algemeen recidiverisico en het dynamisch risicoprofiel zijn hoog. Er zijn veel risicofactoren binnen verschillende leefgebieden. De verdachte toont zelfbepalend gedrag, houdt weinig rekening met anderen en overschrijdt daarbij regels, normen en waarden en grenzen van anderen. Er is reeds eerder ingezet op een verblijf in de gesloten jeugdhulp. Vervolgens is Multi Systeem Therapie (MST) ingezet. De geslotenheid was voor een relatief korte periode. Door het ontbreken van stabiliteit heeft het tot onvoldoende effect geleid. De verdachte is binnen een korte tijd herhaaldelijk met politie in aanraking gekomen. Een andere zorg is dat er binnen de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) sprake is geweest van geweldsincidenten. De zorgen rondom de verdachte vloeien voort uit de complexiteit van zijn problematiek en onbehandeld blijft de kans op recidive aanwezig.
Het strafrechtelijk kader in de vorm van een PIJ-maatregel biedt de mogelijkheid om de verdachte langdurig residentieel te kunnen behandelen, wat een veilige terugkeer in de maatschappij mogelijk maakt. De maatregel is van belang voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Gelet op de ernst van het feit en de grote maatschappelijke gevolgen, is daarnaast een jeugddetentie passend. Het is echter wenselijk om de behandeling in het kader van een PIJ-maatregel zo spoedig mogelijk te laten starten. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert daarom om een jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
[naam05], werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, heeft op de terechtzitting voornoemde adviezen nader toegelicht. Zij heeft medegedeeld dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel als een te groot risico wordt gezien, omdat de verdachte dan bij een van de ouders thuis zou moeten wonen. Ondanks hun betrokkenheid is het de ouders niet gelukt om de verdachte voldoende toezicht en begeleiding te bieden. Op dit moment is terugkeer bij een van de ouders voor de Raad van de Kinderbescherming geen optie. Daar komt bij dat de verdachte, hoewel hij nu op zitting aangeeft open te staan voor behandeling, eerder heeft aangegeven niet open te staan voor behandeling en dat hij aanvullende hulpverlening niet noodzakelijk vindt. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van de verdachte. Het is heel belangrijk dat hij behandeling krijgt geboden, gericht op onder meer zijn agressieproblematiek. Ook is het belangrijk dat hij inzicht krijgt in wat ertoe heeft geleid dat het delict heeft plaatsgevonden. Door de Raad voor de Kinderbescherming zijn alternatieve maatregelen overwogen, zoals een gedragsbeïnvloedende maatregel en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De verwachting is echter dat een behandeling niet van de grond komt in een ambulant kader, terwijl het juist belangrijk is dat de verdachte behandeling krijgt. Indien er door de rechtbank geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, dient de ontwikkelingsbedreiging (naast het opleggen van een straf) te worden weggenomen door een ondertoezichtstelling in het civiele kader.
[naam06], werkzaam als jeugdreclasseerder bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft op de terechtzitting medegedeeld dat zij pas kort betrokken is bij de verdachte. Er is contact geweest met zorgbemiddeling en de casus is besproken met de hoofdaanbieders. De casus van de verdachte is door de hoofdaanbieders afgewezen vanwege de zorgen en de ernst van de verdenking. Ook forensische kliniek De Catamaran ziet op dit moment geen mogelijkheden. Een gesloten plaatsing in het civiele kader is enkel voor korte duur, waarbij de behandeling onvoldoende aansluit bij dat wat nodig is. Zo kan er al geen delictanalyse plaatsvinden. De jeugdreclasseerder heeft desgevraagd aangegeven dat er geen alternatieven beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en de toelichting van de deskundigen op de terechtzitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook aanwezig waren ten tijde van de bewezen verklaarde poging tot doodslag, acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar.
Dit betreft een ernstig (gewelds)delict. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor (onder meer) geweldsdelicten (zie hiervoor onder 7.3.1). Ook liep de verdachte in een proeftijd van twee eerder opgelegde voorwaardelijke veroordelingen. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen. Het recidiverisico op geweldsincidenten, zonder behandeling of begeleiding, wordt door de deskundigen als hoog geschat.
Gebleken is dat eerder ingezette interventies in het civiel- en strafrechtelijk kader niet het beoogde resultaat hebben opgeleverd. De verdachte staat slechts beperkt open voor behandeling en heeft weinig probleembesef. Dit maakt dat de rechtbank twijfels heeft over de motivatie en mogelijkheden van de verdachte om mee te werken en zich in te zetten voor de noodzakelijk geachte behandeling in een ambulante setting. Het enkele feit dat de verdachte ter zitting aangeeft dat hij openstaat voor behandeling, acht de rechtbank onvoldoende overtuigend. Door de deskundigen zijn alternatieven overwogen, zoals een plaatsing bij De Catamaran in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, maar dit bleek niet tot de mogelijkheden te behoren. Ook een behandeling in het civiele kader is onvoldoende toereikend, zelfs niet in een gesloten kader.
De verdediging heeft verzocht - in het geval een PIJ-maatregel volgens de rechtbank zou moeten volgen - een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de conclusies van de deskundigen en het hoge recidiverisico een intensieve, residentiële behandeling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de verdachte gunstig te beïnvloeden en de hoge kans op herhaling af te wenden. Om er zeker van te zijn dat de noodzakelijke behandeling van de grond komt en gevolgd wordt, is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en noodzakelijk. Daarbij is door de deskundigen ter zitting aangegeven dat er geen alternatief voorhanden is, ook niet in het geval van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat de door de verdachte gepleegde poging tot doodslag een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden en de toelichting van de deskundigen op de terechtzitting, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Omdat een poging tot doodslag een heel ernstig feit is en de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was op het moment van het plegen van dit feit, legt de rechtbank -naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel - ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op. Bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht het daarnaast ook van belang dat de verdachte zo spoedig mogelijk aan zijn behandeling in het kader van de PIJ-maatregel kan beginnen. Alles afwegende acht de rechtbank, naast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , ter zake van het onder parketnummer 10/206277-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 814,23 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade bestaande uit reiskosten toewijsbaar is. De materiële schade met betrekking tot de beschadigde kleding dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 750,00, omdat de vordering op dit punt niet nader is onderbouwd met stukken van een psycholoog of psychiater. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zijn volgens de officier van justitie ook toewijsbaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] dient te worden afgewezen, omdat door de verdediging ten aanzien van het onder parketnummer 10/206277-23 ten laste gelegde feit een beroep is gedaan op noodweerexces en ontslag van rechtsvervolging dient te volgen.
Subsidiair heeft de verdediging de materiële schade betwist, met uitzondering van de gevorderde reiskosten naar Spijkenisse Medisch Centrum, de huisarts en de advocaat. De materiële schade bestaande uit beschadigde kleding is niet onderbouwd met foto’s. Ten aanzien van de kosten ten behoeve van de mobiele telefoon (telefoonkaart met opwaardeerbedrag en screenprotector) ontbreekt het causaal verband. Het was een beslissing van de politie om de telefoon van de benadeelde partij in beslag te nemen en de verdachte kan niet aansprakelijk worden gesteld voor fouten tijdens het opsporingsonderzoek, zoals het verwijderen van de screenprotector. Ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen heeft de verdediging opgemerkt dat de hoogte van de gemiste fooi niet te toetsen is en dat de benadeelde partij niet in de bediening, maar in de keuken/afwas werkt. Deze materiële schadeposten dienen te worden afgewezen of de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit deel van de vordering. Voor wat de immateriële schade betreft, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden gematigd tot een bedrag van maximaal € 500,00.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] door het onder parketnummer 10/206277-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht bestaande uit reiskosten in verband met bezoeken aan Spijkenisse Medisch Centrum (à € 33,72), bezoek aan huisarts (à € 0,72) en bezoek aan advocaat (à € 6,00). De verdediging heeft de vordering ten aanzien van deze onderdelen niet weersproken en de gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit deel van de vordering (à
€ 40,44) zal worden toegewezen.
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op reiskosten naar het politiebureau Spijkenisse in verband met het ophalen van inbeslaggenomen goederen, de beschadigde kleding, de mobiele telefoon en het verlies van arbeidsvermogen (inclusief fooi) is betwist en de beoordeling hiervan levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze onderdelen niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook is vast komen te staan dat aan [benadeelde partij01] door het onder parketnummer 10/206277-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is met een mes in zijn nek gestoken. Hierdoor was medisch ingrijpen noodzakelijk. De steekwond is gehecht en er is sprake van een litteken. Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt onder meer dat de benadeelde partij last heeft gehad van nachtmerries en angstig was om de straat op te gaan. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 augustus 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 540,44, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
9.1.1.
Parketnummer 02/276440-22
Bij vonnis van 15 juni 2023 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, mishandeling en diefstal in vereniging, veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden.
De proeftijd is ingegaan op 15 juni 2023.
9.1.2.
Parketnummer 10/096221-22
Bij vonnis van 19 augustus 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden zijn bij het hiervoor genoemde vonnis van 15 juni 2023 gewijzigd, in die zin dat deze zijn komen te vervallen. Daardoor geldt alleen nog de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
De proeftijd is ingegaan op 3 september 2022.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straffen niet ten uitvoer moeten worden gelegd, zodat de PIJ-maatregel zo spoedig mogelijk kan starten. De voorwaarden die zijn verbonden aan het voorwaardelijk deel van de straf die bij vonnis van 15 juni 2023 aan de verdachte is opgelegd dienen te worden gewijzigd, in die zin dat de opgelegde bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vorderingen toe te wijzen en de (bij vonnis van 15 juni 2023) opgelegde jeugddetentie om te zetten in een werkstraf. Subsidiair is verzocht om de officier van justitie te volgen en (enkel) de bijzondere voorwaarden te laten vervallen.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van de vonnissen en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.
De rechtbank zal in onderhavige strafzaak aan de verdachte onder andere de PIJ-maatregel opleggen. Omdat de rechtbank het van groot belang acht dat de verdachte zo spoedig mogelijk kan starten met de behandeling die hij in het kader van de PIJ-maatregel zal (moeten) volgen, zal de rechtbank, overeenkomstig het voorstel van de officier van justitie, de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen en de voorwaarden die zijn verbonden aan de bij vonnis van 15 juni 2023 opgelegde voorwaardelijke veroordeling wijzigen, in die zin dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen. Daardoor geldt alleen nog de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 180, 266, 267 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/206277-23 impliciet primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 02/198544-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 163 (honderddrieënzestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 540,44 (zegge: vijfhonderdveertig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit € 40,44 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering met betrekking tot de materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde partij01] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen
€ 540,44,(hoofdsom,
zegge: vijfhonderdveertig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit € 40,44 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 15 juni 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie en wijzigt de daaraan verbonden voorwaarden, in die zin dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen en alleen de algemene voorwaarde
zal gelden, inhoudende dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken (parketnummer 02/276440-22);
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 augustus 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf (parketnummer 10/096221-22).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.S. van den Berge en H. Biemond, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/206277-23
hij op of omstreeks 15 augustus 2023 te Rockanje, gemeente Voorne aan Zee
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de nek/hals, althans met dat mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
parketnummer 02/198544-23
1
hij op of omstreeks 8 augustus 2023 te Middelburg, althans in Nederland,
opzettelijk een of meerdere ambtenaren, te weten [naam01] (hoofdagent bij Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [naam02] (agent bij Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: “kankerhoerenzoon” en/of “jouw kanker moeder”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 8 augustus 2023 te Middelburg, althans in Nederland,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaren, te weten [naam01] (hoofdagent bij Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [naam02] (agent bij Eenheid Zeeland-West-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding, door zich met kracht in een andere richting te bewegen en/of zijn lichaam stijf te houden en/of niet naar de grond te bewegen.