ECLI:NL:RBROT:2024:6655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/10/681305 / HA RK 24-584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve aanwijzingen voor vooringenomenheid van de rechter

Op 16 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die de rechter mr. F. Aukema-Hartog wilde wraken in een civiele zaak. Verzoekster vreesde dat de rechter vooringenomen was, gebaseerd op eerdere uitspraken in een arbeidsgeschil tussen de Gemeente Rotterdam en een ex-collega van verzoekster. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De stellingen van verzoekster waren voornamelijk gerelateerd aan de zaak van haar ex-collega en niet aan haar eigen zaak. De rechter werd geacht onpartijdig te zijn, en het gevoel van verzoekster dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, was onvoldoende om het wrakingsverzoek te honoreren. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, met de conclusie dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: C/10/681305 / HA RK 24-584
Beslissing van 16 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. F. Aukema-Hartog,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoekster strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaaknummer 11115026 / VZ VERZ 24-5097 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft een arbeidsgeschil tussen de Gemeente Rotterdam en verzoekster. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoekster, dat op 20 juni 2024 is ontvangen;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter van 24 juni 2024;
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 11 juli 2024 zijn verzoekster en de rechter verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
De rechter heeft op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsgeschil tussen de Gemeente Rotterdam en een ex-collega van verzoekster (ECLI:NL:RBROT:2023:4859). In dat arbeidsgeschil waren namens de Gemeente Rotterdam dezelfde gemachtigde, dezelfde HR-adviseur BCO HRO-C, (voormalig) teamleidster en afdelingshoofd van het team Juridische Zaken, Bijzondere diensten, cluster Dienstverlening betrokken als in de hoofdzaak. Volgens verzoekster heeft de rechter in haar uitspraak van 20 april 2023 fouten gemaakt. Bovendien heeft de betreffende ex-collega van verzoekster desgevraagd tegen verzoekster gezegd dat de rechter geen dossierkennis had en dat bepaalde zaken die door haar waren aangevoerd, door de rechter niet in de uitspraak waren meegenomen. Verzoekster leidt ook uit de uitspraak zelf af dat die meer is gebaseerd op stukken van de Gemeente Rotterdam, dan op stukken van de betreffende ex-collega. Dit alles heeft bij verzoekster het gevoel veroorzaakt dat de rechter in de hoofdzaak niet onpartijdig is of kan zijn en dat behandeling van de hoofdzaak door de rechter sowieso uitmondt in een hoger beroepsprocedure. Daarom wil verzoekster dat de rechter wordt vervangen.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn op grond van de aanstelling als rechter. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd, bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter tegenover haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting of het gevoel van verzoekster van belang, maar niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van een zwaarwegende aanwijzing.
3.5.
Dat de rechter uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin (1) het net als in de hoofdzaak om een arbeidsgeschil ging, (2) de Gemeente Rotterdam en een ex-collega van verzoekster betrokken waren en (3) namens de Gemeente Rotterdam dezelfde gemachtigde, HR-adviseur BCO HRO-C, (voormalig) teamleidster en afdelingshoofd van het team Juridische Zaken, Bijzondere diensten, cluster Dienstverlening betrokken zijn, leidt niet tot de conclusie dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter tegenover haar een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Dit wordt niet anders als bij dit oordeel wordt betrokken dat verzoekster heeft gesteld dat (4) in de uitspraak van 20 april 2023 fouten staan, (5) de ex-collega van verzoekster hoger beroep heeft ingesteld tegen die uitspraak, (6) een wethouder een onafhankelijk onderzoek heeft ingesteld naar de afdeling waar verzoekster werkt en waar haar ex-collega werkte, (7) de ex-collega van verzoekster desgevraagd tegen verzoekster heeft gezegd dat de rechter geen dossierkennis heeft en dat bepaalde zaken die door haar waren aangevoerd niet in de uitspraak waren meegenomen en (8) uit de uitspraak van 20 april 2023 kan worden afgeleid dat die meer is gebaseerd op stukken van de Gemeente Rotterdam, dan op stukken van de ex-collega van verzoekster. Deze stellingen hebben namelijk allemaal betrekking op de zaak van de ex-collega van verzoekster en niet op de zaak van verzoekster. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bevestigd dat zij in de zaak van haar ex-collega niet betrokken was. Die zaak staat dan ook volledig los van haar eigen zaak. De rechter zal de hoofdzaak op zichzelf beoordelen en daarbij meewegen wat de Gemeente Rotterdam én verzoekster aanvoeren, maar op dit moment heeft de rechter in de hoofdzaak de in het dossier aanwezige stukken alleen globaal gelezen naar aanleiding van het wrakingsverzoek. De rechter kan dus bij verzoekster ook niet de objectief gerechtvaardigde vrees hebben gewekt dat zij tegenover verzoekster vooringenomen is. Daar bestaat geen enkele aanwijzing voor. Het enkele gevoel van verzoekster dat de rechter in haar zaak geen juiste uitspraak zal doen en dat de rechter tegenover haar vooringenomen is, is – ook in combinatie met de omstandigheden die hiervoor met de nummers (1) tot en met (8) zijn opgenoemd – onvoldoende om te kunnen concluderen dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestaat.
3.6.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat zij het vreemd vindt dat de griffier van de rechtbank haar – naar de mening van verzoekster – pas in een laat stadium stukken van de Gemeente Rotterdam heeft toegestuurd en dat de griffier van de rechtbank de verhinderdata van verzoekster heeft opgevraagd via de Gemeente Rotterdam. Ook dit kan niet tot de conclusie leiden dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter tegenover haar een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft namelijk geen bemoeienis met het toesturen van stukken, het opvragen van verhinderdata en/of het plannen van een zitting door de griffie, anders dan dat bij het plannen van een zitting uiteraard rekening wordt gehouden met de agenda van de behandelend rechter.
3.7.
Dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft gezegd dat zij op grond van het verzoekschrift in de hoofdzaak concludeerde dat de hoofdzaak niet vergelijkbaar is met de zaak van de ex-collega van verzoekster, kan tot slot ook niet tot de conclusie leiden dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter tegenover haar een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. De rechter zei dit in verband met haar eigen afweging of zij zich in de hoofdzaak zou moeten verschonen naar aanleiding van het wrakingsverzoek van verzoekster. De rechter zag daar geen aanleiding voor, omdat het verzoek van de Gemeente Rotterdam in de hoofdzaak berust op andere gronden dan het verzoek ten aanzien van de ex-collega van verzoekster zodat geen sprake is van gelijke zaken. Daaruit blijkt geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter tegenover verzoekster. De rechter heeft ook met deze toelichting over haar afweging of zij zich zou moeten verschonen, nog geen enkele beslissing genomen of op een andere wijze een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid gewekt.
3.8.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Franken, voorzitter, mr. A.C. Rop en
mr. J. de Lange, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.