ECLI:NL:RBROT:2024:6653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot gedwongen schuldregeling van een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker had op 4 april 2024 een verzoek ingediend om één van zijn schuldeisers, de heer [persoon A], te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat de verzoeker 27,52% zou betalen aan de preferente schuldeisers en 13,76% aan de concurrente schuldeisers. De heer [persoon A] weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat hij van mening was dat de schuld van de verzoeker niet te goeder trouw was ontstaan. Hij had namelijk via WhatsApp een oplichtingservaring gehad waarbij hij geld had overgemaakt aan iemand die zich voordeed als zijn zoon.

Tijdens de zitting op 27 mei 2024 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de verzoeker, vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en geconcludeerd dat de weigering van de heer [persoon A] om in te stemmen met de schuldregeling gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de heer [persoon A] een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast uitmaakte en dat zijn bezwaren tegen de schuldregeling gegrond waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om de heer [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de belangen van schuldeisers in het kader van schuldregelingen en de noodzaak voor verzoekers om hun claims goed te onderbouwen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 3 juni 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 april 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de heer [persoon A] (hierna te noemen: [persoon A] ), wiens vordering in behandeling is bij LAVG;
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG heeft namens [persoon A] voorafgaand aan de zitting op 13 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 27 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [persoon B] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen: schuldhulpverlening);
  • J. Borstboom, werkzaam bij Van Rijn Bewind B.V. (hierna te noemen: beschermingsbewindvoerder);
  • [persoon C] , werkzaam bij het Leger des Heils;
  • [persoon D] , werkzaam bij LAVG, namens [persoon A] .
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan één preferente en zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 6.999,23 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 10 januari 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 27,52% aan de preferente schuldeisers en 13,76% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Volgens schuldhulpverlening is verzoeker informeel ontheven van de arbeidsverplichting vanwege zijn achtergrondsproblematiek. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft zich onder bewind laten stellen en krijgt begeleiding vanuit het Leger des Heils. Er is daarnaast sprake van LVB-problematiek.
Zeven schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [persoon A] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 2.564,37 op verzoeker, welke 36,6% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft LAVG namens [persoon A] bepleit dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
Gesteld is dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. [persoon A] is tussen 8 en 10 november 2022 via WhatsApp opgelicht. [persoon A] ontving via WhatsApp een bericht van iemand die zich voordeed als zijn zoon. Deze persoon vroeg [persoon A] om geld over te maken. [persoon A] , in de veronderstelling dat hij met zijn zoon communiceerde, deed dit. Later bleek dat de ontvanger van het geld een oplichter was die het rekeningnummer van de verzoeker had gebruikt. LAVG stelt dan ook dat verzoeker is bevoordeeld door het ontvangen van het geld van [persoon A] .
De vordering van [persoon A] vormt verder een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast en om die reden moet een groot gewicht worden toegerekend aan de weigering van [persoon A] . Daarnaast is [persoon A] een man van 91 jaar oud die geen grote financiële buffers heeft om het hem door verzoeker afhandige gemaakte bedrag op te vangen. Voorts heeft [persoon A] zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In het aanbod wordt aangegeven dat verzoeker een licht verstandelijke beperking heeft. Dit wordt echter niet onderbouwd waardoor [persoon A] de deugdelijkheid van het aanbod niet heeft kunnen beoordelen. In de visie van [persoon A] heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een PW-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. [persoon A] acht een saneringskrediet dan ook niet het juiste middel nu er geen rekening wordt gehouden met de toekomstperspectieven. [persoon A] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker zich maximaal inspant om zoveel mogelijk baten voor zijn schuldeisers te verwerven.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [persoon A] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [persoon A] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [persoon A] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 36,6% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [persoon A] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Bij deze weigering heeft [persoon A] naar het oordeel van de rechtbank een groot belang mogen hechten aan de wijze waarop zijn vordering is ontstaan en de mate van verwijtbaarheid van verzoeker. De schuld is het gevolg van oplichting via Whatsapp, die iets meer dan anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden. De verklaring van verzoeker dat hij het geld niet op zijn bankrekening heeft gezien en aangifte heeft gedaan van de misbruik van zijn bankrekening is niet onderbouwd met bewijsstukken en ook verder niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bezwaren van [persoon A] voldoende gegrond zijn en dat in deze concrete omstandigheden van fraude geen sprake is van een onredelijke weigering van [persoon A] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [persoon A] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [persoon A] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024. [1]