ECLI:NL:RBROT:2024:665

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10-212325-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die betrokken was bij een geweldsincident tijdens het zomercarnaval in Rotterdam op 29 juli 2023. De verdachte heeft het slachtoffer in de rug gestoken met een mes na een ruzie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood was, gezien de omstandigheden van het incident en het gebrek aan medische informatie over het letsel van het slachtoffer.

Echter, de rechtbank heeft wel de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een mes in de rug heeft gestoken, wat volgens de rechtbank de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en dat er risico-verhogende factoren zijn die aandacht vereisen. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte zich moet houden aan verschillende voorwaarden om recidive te voorkomen. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweldsincident en de impact ervan op de openbare veiligheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-212325-23
Datum uitspraak: 16 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te Curaçao op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
[detentieadres01] ,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 19 december 2023 en 16 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de Reclassering Nederland, zich laat behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek, geen alcohol zal gebruiken, op geen enkele manier contact zal leggen of zal laten leggen met de aangever, zich gedurende het toezicht zal bevinden op zijn verblijfadres op vooraf vastgestelde tijdstippen en zal meewerken aan elektronische monitoring van dit locatiegebod en zich zal houden aan de inspanningsverplichting om mee te werken aan het verkrijgen en behouden van inkomen, werk en/of dagbesteding.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever. Ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij op 29 juli 2023 tijdens zomercarnaval in Rotterdam bij een geweldsincident met een mes in de rug van de aangever heeft gestoken.
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van de verdachte, dus het steken met een mes in de rug van de aangever, gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (impliciet primair) of een poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van de aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
Poging tot doodslag
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet had om de aangever te doden. Voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft de aangever met een mes heeft gestoken in zijn rug. Onder bepaalde omstandigheden kan het steken met een mes in de rug de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang met welke kracht is gestoken, met wat voor soort mes en waar het slachtoffer in zijn rug is geraakt. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met welke kracht er is gestoken en waar de aangever in zijn rug is gestoken. De wond is door een verbalisant beschreven als drie centimeter breed en drie centimeter diep. Het dossier bevat geen enkele andere (medische) informatie over het letsel van de aangever. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat in dit specifieke geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Doordat de aangever met een mes in de rug is gestoken, ontstond de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door met het mes in de rug te steken heeft de verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiaire ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 29 juli 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk toe te brengen,
met een mes in de rug van die [slachtoffer01] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem primair een geslaagd beroep kan doen op noodweer, subsidiair noodweerexces. De neef van de verdachte werd aangevallen door de aangever en zijn broer. De verdachte zag dat de aangever een mes vast had en hij raakte zelf gewond doordat de aangever hem stak. Daarna pakte hij het mes dat hij bij zich had en stak hij de aangever.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie.
5.1.3.
Beoordeling
Een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Uit de camerabeelden blijkt dat de aangever tijdens de vechtpartij op de grond viel. Op dit moment had de verdachte weg kunnen gaan. In plaats daarvan koos de verdachte ervoor om op dat moment de aangever, terwijl deze uit balans was doordat deze was gevallen en probeerde op te staan, in zijn rug te steken. De verdachte is de enige die heeft verklaard dat de aangever een mes bij zich had en op de camerabeelden is ook niet te zien dat de aangever een mes vast had. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat ook het subsidiaire beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. De verweren worden verworpen.
Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 29 juli 2023 schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van de aangever door - nadat er een ruzie was ontstaan - op enig moment een mes te pakken en daarmee in de rug van de aangever te steken. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Bovendien vond het incident plaats op de openbare weg tijdens het zomercarnaval waardoor diverse omstanders getuige zijn geweest van het gewelddadige handelen van de verdachte. Dit soort geweldsincidenten, gepleegd tijdens drukbezochte evenementen, leveren een bijdrage aan reeds bestaande gevoelens van onveiligheid in het uitgaansleven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt op 19 oktober 2023 en op 14 december 2023. De reclassering ziet enkele risico-verhogende factoren waarop inzet wenselijk is, namelijk dagbesteding, inkomen, negatieve (familie)contacten, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Uit de bij de verdachte afgenomen SCIL test komen op het eerste gezicht geen aanwijzingen naar voren voor een verstandelijke beperking. De reclassering heeft ook niet de indruk dat de verdachte zich makkelijk door anderen laat beïnvloeden. De reclassering ziet op het gebied van handelingsvaardigheden onvoldoende indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht en kan geen stellige uitspraken doen over de pedagogische mogelijkheden. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Geadviseerd wordt om als bijzondere voorwaarden te stellen dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, dat hij zich laat behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek voor zijn trauma en om een delictanalyse te maken, dat hij geen alcohol zal gebruiken, dat hij op geen enkele manier contact zal leggen of zal laten leggen met de aangever en de medeverdachten, dat hij zich gedurende het toezicht zal bevinden op zijn verblijfadres op vooraf vastgestelde tijdstippen en zal meewerken aan elektronische monitoring van dit locatiegebod en dat hij zich zal houden aan de inspanningsverplichting om mee te werken aan het verkrijgen en behouden van inkomen, werk en/of dagbesteding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Vooropgesteld wordt dat gelet op het reclasseringsadvies en het onderzoek ter terechtzitting geen aanleiding wordt gezien voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, omdat zij de door de reclassering geadviseerde begeleiding en een deel van bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht. De rechtbank acht het geadviseerde alcoholverbod, contactverbod met de medeverdachten en locatiegebod met elektronische monitoring niet noodzakelijk. De rechtbank acht de meldplicht, een ambulante behandeling, het contactverbod met de aangever en de inspanningsverplichting wel noodzakelijk. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 210 (tweehonderdtien) dagen;
bepaalt dat een gedeelte, groot
82 (tweeëntachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich zal melden zich bij Reclassering Nederland, waarna het reclasseringstoezicht zal worden opgestart. Het adres is Slachthuisstraat 31 te Roermond en het telefoonnummer is 088-8041501. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor zijn problematiek en om een delictanalyse te maken indien de reclassering dit noodzakelijk vindt. De behandeling kan bijvoorbeeld zien op agressiebeheersing. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde op geen enkele manier contact zal leggen of zal laten leggen met de aangever [aangever01] ;
4. dat de veroordeelde zich zal houden aan de inspanningsverplichting om mee te werken aan het verkrijgen en behouden van inkomen, werk en/of dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 29 juli 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het
lichaam, van die [slachtoffer01] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.