In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die te maken heeft met twee concurrente schuldeisers, heeft op 5 april 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 211.846,11 te vorderen. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden waarbij zij 0,48% van de schulden zou betalen, maar de Federale Overheidsdienst Justitie (FO Justitie) heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling. Tijdens de zitting op 27 mei 2024 is de weigerende schuldeiser niet verschenen, terwijl de schuldhulpverlening van Kredietbank Rotterdam aanwezig was.
De rechtbank heeft beoordeeld of FO Justitie in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster, die vanwege mentale klachten niet meer kan werken dan 24 uur per week, zwaarder wegen dan de belangen van FO Justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat de schuldeisers, inclusief de schuldeiser die wel instemde, een gunstiger resultaat kunnen behalen met de aangeboden regeling dan met een wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarom FO Justitie bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan.
De rechtbank heeft tevens het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoekster niet in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.A. Cnossen en is uitvoerbaar bij voorraad.