ECLI:NL:RBROT:2024:6643

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/455 en FT RK 24/456
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 25 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van de ontruiming van zijn woonruimte, die was bevolen in een eerder vonnis van 31 januari 2024. Tijdens de zitting op 17 mei 2024 was de stichting 3B Wonen, als verweerster, niet verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens beoordeeld en op 7 juni 2024 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie voor verzoeker, aangezien hij een kopie van het vonnis tot ontruiming had overgelegd. De rechtbank benadrukte dat de wetgever met artikel 287b Fw een adempauze voor schuldenaren heeft beoogd, zodat zij de kans krijgen om met schuldeisers tot een regeling te komen. Echter, de rechtbank vond dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat verzoeker in staat zou zijn om de huurtermijnen te voldoen, vooral gezien de aanzienlijke huurschuld van meer dan € 10.000,-.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank gaf aan dat verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien de omstandigheden veranderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 7 juni 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 25 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 25 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 17 mei 2024.
Ter zitting van 17 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M. El Joghrafi, werkzaam bij JM Bewind B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer mr. B. El Ouath, werkzaam bij ILM Advocaten, advocaat van verzoeker.
De stichting Stichting 3B Wonen (hierna: verweerster), gevestigd te Bergschenhoek, is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker is uit Syrië naar Nederland gevlucht en kan niet zijn eigen administratie beheren. De beschermingsbewindvoerder van verzoeker heeft ter zitting verklaard dat het beschermingsbewind een week vóór de zitting is ingesteld. Hij heeft verder verklaard dat hij de lopende huur over juni 2024 kan voldoen wanneer de bijstandsuitkering van verzoeker is ontvangen en er een beheerrekening is geopend.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 4 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 30 april 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 31 januari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Ter zitting is besproken dat verzoeker de lopende huur over mei en juni 2024 niet heeft voldaan. Gezien het recent ingestelde beschermingsbewind is aan verzoeker en zijn beschermingsbewindvoerder daarop de gelegenheid geboden om de huur over juni 2024 alsnog te voldoen en dinsdag 4 juni 2024 vóór 12.00 uur een betaalbewijs daarvan aan de rechtbank over te leggen. Dit is niet gebeurd. De beschermingsbewindvoerder heeft op 5 juni 2024 de rechtbank laten weten dat hij een afspraak met verzoeker had gemaakt om de lopende huur over juni 2024 te betalen. Verzoeker is niet verschenen op deze afspraak. De lopende huur over de maand juni 2024 is dan ook niet betaald. Daarnaast heeft de beschermingsbewindvoerder laten weten dat hij nog geen beheerrekening heeft kunnen openen voor verzoeker omdat verzoeker niet meewerkt.
Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan. Er is geen vooruitzicht dat de situatie op korte termijn zal verbeteren. De forse huurschuld – ruim € 10.000,- in hoofdsom, exclusief kosten – zal de komende tijd verder oplopen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.