ECLI:NL:RBROT:2024:6642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/10/632429 / HA ZA 22-76
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijsvoering en aansprakelijkheid in projectontwikkeling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de rechtbank op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de gedaagden, waaronder Zuiderzee Vastgoed Projecten B.V. (ZVP) en Holland Building Systems B.V. (HBS). De zaak betreft de vraag of de appartementen onderdeel zijn van een gezamenlijk project van ZVP en [naam 1], of dat het gaat om afzonderlijke projecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] in het bewijs is geslaagd dat de appartementen deel uitmaken van het project Houtribhoogte, en dat de lezing van [eiseres] overtuigender is dan die van de gedaagden. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar verschillende bewijsstukken en getuigenverklaringen, en heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat de appartementen in de loop der tijd onderdeel zijn geworden van de samenwerking tussen de partijen. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 100.000,00 aan [eiseres], met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De proceskosten zijn voor iedere partij om eigen kosten te dragen, gezien het feit dat partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/632429 / HA ZA 22-76
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. M.H.F. van Buuren te Amsterdam,
tegen

1.ZUIDERZEE VASTGOED PROJECTEN B.V.,

2.
HOLLAND BUILDING SYSTEMS B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
3.
[gedaagde]q.q. executeur in de nalatenschap van [naam 1],
wonend in Barendrecht,
gedaagden,
advocaat mr. J.L.W. Droppert te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres], ZVP, HBS en [naam 1] genoemd. ZVP, HBS en [naam 1] worden samen Zuiderzee c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 november 2022 en de daarin genoemde stukken (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties met producties 18 tot en met 21 van Zuiderzee c.s.;
  • de akte overlegging bewijsstukken met productie A tot en met F van [eiseres];
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties met producties 22 tot en met 25 van Zuiderzee c.s.;
  • de akte uitlating bewijs, met productie J, van [eiseres];
  • de akte uitlating bewijs, met productie 26, van Zuiderzee c.s.;
  • de akte strekkende tot aanzegging schorsing ex artikel 225 Rv met productie 27, van Zuiderzee c.s.;
  • de akte houdende overlegging aanvullende productie 28 van Zuiderzee c.s.;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties, met producties 29 en 30, van Zuiderzee c.s.;
  • de brief van 29 april 2024 met een aanvullende productie van [eiseres];
  • het pleidooi van 16 mei 2024 en de toen door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is [eiseres] toegelaten tot het leveren van bewijs dat de appartementen onderdeel zijn geworden van het project Lelystad en dat het bedrag van € 200.000,00 dus meetelt als opbrengst van het project.
2.2.
Aanvankelijk heeft [eiseres] [naam 2] en [naam 1] als getuigen willen doen horen, waartoe op 4 mei 2023 een getuigenverhoor was gepland. Dit is niet doorgegaan, omdat [naam 1] vanwege ziekenhuisopname niet als getuige kon worden gehoord. [eiseres] heeft vervolgens van het horen van getuigen afgezien, gelet op de slechte gezondheidssituatie van [naam 1]. [naam 1] is op 14 augustus 2023 overleden, waarna zijn echtgenote, in het testament van [naam 1] benoemd tot executeur, de procedure heeft voorgezet.
2.3.
In het kader van de bewijsopdracht heeft [eiseres] een aantal schriftelijk stukken in het geding gebracht. Zuiderzee c.s. hebben (ook) geen getuigen naar voren gebracht, maar wel een aantal schriftelijke stukken overgelegd.
2.4.
De vraag die in deze zaak (nog) moet worden beantwoord, is of het in deze zaak gaat om één project (al dan niet in de vorm van twee deelprojecten) van ZVP, zoals [eiseres] bepleit, of om een project van ZVP (de grondgebonden woningen) en een project van [naam 1]/ZV (de appartementen), zoals Zuiderzee c.s. bepleiten.
2.5.
[eiseres] is in het bewijs geslaagd dat sprake is van één project/twee deelprojecten van ZVP. De lezing van [eiseres] is naar het oordeel van de rechtbank overtuigender geworden dan die van Zuiderzee c.s. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het oorspronkelijk de bedoeling was dat er alleen grondgebonden woningen zouden komen. Het gaat echter om een lang lopende ontwikkeling in dit gebied en dat daarin (ingrijpende) wijzigingen kunnen en zullen optreden, is bepaald niet ondenkbaar. Dit blijkt ook uit de door Zuiderzee c.s. overgelegde ‘Randvoorwaarden en programma van eisen Houtribhoogte’, onder het kopje ‘planwijzigingen’.
2.7.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat er in ieder geval op twee momenten sprake is geweest van (het begin van) de ontwikkeling van appartementen. Dat gebeurde allereerst in 2009 door architectenbureau [naam bureau]. Zij hebben opdracht gekregen om een nieuw concept te ontwikkelen en hebben ter uitvoering daarvan een bebouwingsvoorstel met tekening opgesteld voor het gebied de Houtribhoogte. Op die tekening staan zowel woningen als 104 appartementen. Volgens [eiseres] is de opdracht aan [naam bureau] gegeven door ZVP, volgens Zuiderzee c.s. is deze opdracht gegeven door [naam 2] buiten [naam 1] om. De lezing van [eiseres] (dat de opdracht is gegeven door ZVP) vindt steun in de vermelding van ZVP als betrokken partij op de tekening, de lezing van Zuiderzee c.s. (dat de opdracht is gegeven door [naam 2] buiten ZVP/[naam 1] om) niet.
2.8.
Vervolgens is in 2018 door de Stijlgroep een tekening opgesteld in het kader van de ontwikkeling. Daarop staan zowel de woningen uit het project als 30 appartementen. Ook hier is in geschil wie de opdracht hiertoe heeft gegeven: [eiseres] stelt dat dit door de vof is gedaan, Zuiderzee c.s. stellen dat dit door [naam 3] is gedaan. ZVP was in 2018 nog vennoot van de vof. Dat sluit niet uit dat [naam 3] buiten de vof/[naam 1]/ZVP kan hebben gehandeld, maar het had wel op de weg van Zuiderzee c.s. gelegen om dit niet alleen te stellen maar ook te bewijzen. Dat hebben zij niet gedaan.
2.9.
Zuiderzee c.s. wijzen erop dat de tekeningen uit 2009 en 2018 voorzien in appartementen op een stuk grond waar volgens eerdere tekeningen niet gebouwd zou worden (grond in de rechterkant van de tekeningen) en dat [naam 3] in 2020 (dus na het sluiten van de eerste beëindigingsovereenkomst) afspraken heeft gemaakt met de gemeente over het opstarten van de planologische procedure voor de appartementen. Dat neemt niet weg dat de tekeningen uit 2009 en 2018 de ontwikkeling van woningen en appartementen als een geheel presenteren. Of de locaties van de appartementen in de ‘punt van het gebied’ onderdeel uitmaakt van het plangebied zoals in 2003, 2005 en 2007 met de gemeente is afgesproken, laat zich op basis van het dossier niet goed vaststellen. De koop-/realisatieovereenkomst 2003 is door Zuiderzee c.s. als productie 19 in het geding gebracht, zonder de bijlage waarin het plangebied staat beschreven. Het is de rechtbank niet duidelijk of productie A en B van [eiseres], overgelegd bij de ‘akte overlegging bewijsstukken/opgave getuigen’, die betreffende bijlage zijn. De rechtbank kan aan de hand van het aantal in de overeenkomsten met de gemeente genoemde vierkante meters niet vaststellen om welk gebied het gaat. Bovendien gaat het er niet zozeer om wat er met de gemeente in 2003, 2005 en 2007 is afgesproken, maar om de ontwikkeling in de tijd als geheel en wat ZV en [eiseres] van elkaar mochten verwachten.
2.10.
Al met al zijn de tekeningen uit 2009 en 2018 een aanwijzing dat het gaat om één project of mogelijk deelprojecten binnen ZVP / de vof. Ook de beëindigingsovereenkomsten zijn daarvoor een (voorzichtige) indicatie. Dat in de (aanvullende) beëindigingsovereenkomst van 22 juni 2021 sprake is van een opsplitsing van fase 1 tot en met 5 van project Houtribhoogte enerzijds en van de 32 extra appartementen van project Houtribhoogte anderzijds, doet daaraan niet af, omdat ze beide als onderdeel van project Houtribhoogte worden omschreven. Het betreft één overeenkomst, gesloten in het kader van de beëindiging van de vof. Daarin wordt ZVP voor zowel het bedrag van € 810.000,00 als voor het bedrag van € 200.000,00 als gerechtigde en verkoper aangewezen. Ook is daarin vermeld dat de appartementen behoren tot het project Houtribhoogte. [naam 1] heeft deze overeenkomst namens ZVP ondertekend.
2.11.
Al met al zijn er dus de nodige aanwijzingen dat de appartementen in de loop der tijd onderdeel zijn geworden van de samenwerking, in afwijking van de oorspronkelijk opzet zoals neergelegd in de basisovereenkomst en de overeenkomsten met de gemeente.
Zuiderzee c.s. stellen daar een aantal producties tegenover. Die producties maken aan de rechtbank niet duidelijk dat de appartementen een project van ZV waren waar ZVP buiten stond. Bovendien is in dit geval ook, en vooral, van belang wat Zuiderzee c.s.
nietin het geding hebben gebracht. Zuiderzee c.s. hebben gesteld dat [naam 1] alles met betrekking tot de appartementen uit eigen zak heeft bekostigd en voor eigen rekening en risico is gaan ontwikkelen en dat daarbij ook tekeningen zouden zijn geproduceerd en grondonderzoek zou zijn gedaan. Maar Zuiderzee c.s. hebben geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Er zijn door Zuiderzee c.s. bijvoorbeeld geen facturen voor tekeningen of iets dergelijks in het geding gebracht. De rechtbank trekt niet in twijfel dat [naam 1] werkzaamheden heeft verricht voor de appartementen, maar mist stukken waaruit blijkt dat hij de kosten hiervan heeft gedragen en deze niet ten laste van de samenwerking zijn gekomen. De informatie over deze gestelde kosten ligt volledig in het domein van Zuiderzee c.s. en zij hadden in het kader van de bewijsvoering met die informatie over de brug moeten komen. Dat die informatie ontbreekt, geeft voor de rechtbank de doorslag.
2.12.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van één project/twee deelprojecten in één project. Dat in de aanvullende beëindigingsovereenkomst van 22 juni 2021 staat dat het bedrag van € 200.000,00 moet worden overgemaakt aan ZV (en dus niet aan ZVP), en dat [eiseres] hiervan op de hoogte was, is, gelet op het voorgaande, van onvoldoende gewicht om te kunnen oordelen dat dus sprake was van een afzonderlijk project van [naam 1]/ZV. De aanvullende beëindigingsovereenkomst bepaalt immers ook dat ZVP gerechtigd is tot die vergoedingen en wijst ZV alleen aan als degene aan wie betaald moet worden voor de appartementen.
2.13.
Ten aanzien van het door Zuiderzee c.s. overgelegde spraakbericht van [naam 2], merkt de rechtbank nog het volgende op. Uit dat spraakbericht blijkt dat [naam 2] heeft gezegd:
“Ik zie ook mijn advocaat wel eens iets opschrijven, dan denk ik joh, is dat nou wel juist, maar dat schijnt te moeten want anders win je de wedstrijd niet.”
Deze opmerking, die op zichzelf afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van [eiseres] als partij en van [naam 2] als haar directeur, doet er niet aan af dat partijen over de echtheid van de stukken die door [eiseres] in het geding zijn gebracht niet twisten.
Gevolgen van bewijswaardering
2.14.
Het gevolg van de bewijswaardering is dat, zoals al aangekondigd in rechtsoverweging 4.9 en 4.14 van het tussenvonnis, ZVP, HBS en [naam 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 100.000,00 aan [eiseres]. ZVP uit hoofde van nakoming van de verbintenissen van ZVP vanwege de door [eiseres] verstrekte leningen, en HBS en [naam 1] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.
2.15.
De gevorderde wettelijke
handelsrente over dit bedrag wordt enkel ten aanzien van ZVP toegewezen. Voor een toewijzing van wettelijke handelsrente is ten aanzien van [naam 1] en HBS is geen plaats, omdat het ten aanzien van hen niet gaat om een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW. Artikel 6:119 BW, welk artikel de
gewonewettelijke rente regelt, is wel van toepassing ten aanzien van [naam 1] en HBS. De gewone wettelijke rente wordt voor hen toegewezen zoals in de beslissing vermeld. De rente zal in alle gevallen worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 12 januari 2022, zoals gevorderd.
2.16.
Ten aanzien van het gedeelte van de vordering van € 165.000,00 is in het tussenvonnis onder 4.15 tot en met 4.20 al geoordeeld dat dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
2.17.
Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Zuiderzee c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 100.000,00, ten aanzien van ZVP te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 12 januari 2022 tot de dag van volledige betaling en ten aanzien van HBS en [naam 1] te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met in gang van 12 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
3242/1876