In deze zaak heeft verzoeker op 18 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift vastgesteld op 17 mei 2024. Tijdens de zitting zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verweerster, die de verhuurder is. Verzoeker heeft financiële problemen door achterstanden in huurbetalingen, maar heeft inmiddels stappen ondernomen om zijn situatie te stabiliseren door budgetbeheer en samenwerking met schuldhulpverlening. De verweerster heeft echter twijfels over de betalingscapaciteit van verzoeker en heeft verzocht om afwijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker een vonnis van ontruiming heeft ontvangen, concludeert de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie is. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven, tegen die van de verweerster, die het vonnis van ontruiming wil uitvoeren. Gezien de recente betalingen van verzoeker en de toezeggingen van de schuldhulpverlening, oordeelt de rechtbank dat het belang van verzoeker zwaarder weegt. De rechtbank schorst de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis voor de duur van zes maanden, onder voorwaarden dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een nieuw verzoek in de toekomst.