ECLI:NL:RBROT:2024:6618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen bestuurlijke boete op grond van de Tabaks- en rookwarenwet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de door de staatssecretaris op 26 juni 2023 aan hem opgelegde bestuurlijke boete vanwege overtreding van de Tabaks- en rookwarenwet. De staatssecretaris heeft het bezwaar van eiser tegen het boetebesluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend. Eiser had tot en met 7 augustus 2023 de tijd om bezwaar te maken, maar heeft zijn bezwaarschrift pas op 6 september 2023 verstuurd. De rechtbank heeft op 10 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het boetebesluit niet heeft ontvangen, en de enkele stelling dat hij niet eerder bekend was met het besluit is onvoldoende om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. De rechtbank concludeert dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Hierdoor blijft het bestreden besluit in stand en hoeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet inhoudelijk te beoordelen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [persoon A] ),
en

[verweerder]

(gemachtigden: mr. L.J.J.G. Verhaeg en mr. I.C.M. Nijland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de door de staatssecretaris op 26 juni 2023 aan hem opgelegde bestuurlijke boete vanwege overtreding van bij of krachtens de Tabaks- en rookwarenwet (Trw) gestelde voorschriften.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 december 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het boetebesluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 26 juni 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser een bestuurlijke boete van in totaal € 1.200,- opgelegd omdat hij het rookverbod niet of onvoldoende heeft gehandhaafd in de horeca-inrichting.
3. Het bestreden besluit berust – kort samengevat – op de volgende overwegingen. Het boetebesluit is op 26 juni 2023 per post verzonden. Eiser had dus tot en met 7 augustus 2023 de tijd om daar bezwaar tegen te maken. Die termijn is overschreden, nu eiser zijn bezwaarschrift pas op 6 september 2023 per post heeft verstuurd. Eiser heeft bij zijn bezwaar weliswaar een aanmaning van 1 september 2023 van het CJIB overgelegd, maar het CJIB int enkel de boete en is niet de instantie die het boetebesluit heeft genomen. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar en het bezwaar is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Eiser betoogt dat zijn bezwaar ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat hij bij de aanmaning van het CJIB van 1 september 2023 bekend is geworden met de boete en hij de bezwaartermijn in acht heeft genomen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een wettelijke termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint te lopen op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
6.3.
Volgens vaste rechtspraak dient het bestuursorgaan ingeval van niet aangetekende verzending van een besluit aannemelijk te maken dat het besluit daadwerkelijk verzonden is. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
6.3.1.
De staatssecretaris heeft bij het verweerschrift bewijsstukken van de verzending van het boetebesluit overgelegd en stelt zich terecht op het standpunt dat het boetebesluit op 26 juni 2023 per post naar eiser is verzonden en dat eiser dus tot en met 7 augustus 2023 de tijd had om daar bezwaar tegen te maken. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser zijn bezwaarschrift pas op 6 september 2023 per post heeft verstuurd. Bij zijn bezwaar heeft eiser een brief van het CJIB van 1 september 2023 gevoegd. Dit is echter niet het boetebesluit, zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris er nog op gewezen dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de aanmaning en dat naast het boetebesluit dan dus ook de eerste acceptgiro van het CJIB in het ongerede zou zijn geraakt.
6.3.2.
Ter zitting heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser gevraagd of de ontvangst van het boetebesluit wordt betwist. Hier heeft de gemachtigde geen eenduidig antwoord op gegeven. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de enkele stelling van eiser, dat hij niet eerder bekend is geworden met het boetebesluit, in ieder geval niet geldt als ontzenuwen van het vermoeden als bedoeld in 6.3. De conclusie kan daarom niet anders zijn dan dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het boetebesluit. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. [4]

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet inhoudelijk hoeft te beoordelen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41, eerste lid
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:4
Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Artikel 6:6, aanhef en onder a
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.