ECLI:NL:RBROT:2024:6616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/1041
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting vrijgave van zending grondboxen wegens veiligheidsrisico's voor jonge kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de opschorting van de vrijgave van een zending van 164 grondboxen beoordeeld. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had op 13 juni 2023 besloten de vrijgave op te schorten vanwege geconstateerde veiligheidsrisico's, waaronder valgevaar en het gevaar dat kinderen het deurtje zelf kunnen openen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Buitenkamp, betwistte de bevindingen van de minister en stelde dat de grondboxen veilig waren en onder toezicht gebruikt moesten worden. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gehandeld, aangezien de grondboxen niet voldeden aan de eisen van de Warenwet en er bijzondere gevaren voor de veiligheid van jonge kinderen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de opschorting van de vrijgave van de zending terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.H.J. Buitenkamp),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister

(gemachtigden: mr. J.M. Schoemaker en mr. K. Janssens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het door de minister opschorten van de vrijgave van een zending van 164 “Playpens” (grondboxen). Hiertoe heeft de minister besloten op 13 juni 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 december 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van de minister en [persoon A] , werkzaam als toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser drijft een onderneming onder de naam [naam onderneming] . Op 23 mei 2023 is eiser door de Directie Handhaven, Divisie Inspectie, Afdeling Importcontrole Non Food van de NVWA geïnformeerd over de monsterneming ten behoeve van laboratoriumonderzoek door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Het ging daarbij onder meer om één “Playpen box” met monsternummer [nummer] .
2.1.
Op 30 mei 2023 heeft het Team Productveiligheid FME een onderzoeksrapport uitgebracht met betrekking tot een “Speelbox met basket” van het merk Babyduck. In dit onderzoeksrapport staat onder meer het volgende:

“(…) 6 Onderzoek

6.1
Algemene beschouwing en wettelijk kader
Het te onderzoeken product, in de handleiding aangeduid als grondbox, betreft een aantal onderling te verbinden kunststof panelen waarvan één met deur en één met speelfuncties zoals schuifknoppen en draaibare bollen alsook een optionele basket.
Het geheel is kennelijk bedoeld om een grondoppervlak te omsluiten teneinde een kind daarbinnen
te laten spelen.
Vanwege de geïntegreerde speelfunctie is sprake van een 'dual use' functie en dient aan de relevante regelgeving voor beide gebruiken te worden voldaan, te weten het Warenwetbesluit speelgoed en het Warenwetbesluit kinderbedden en -boxen. Laats[t]genoemde heeft echter specifiek betrekking op conventionele boxen met bodem en kan daardoor niet worden toegepast. Dit leidt tot het in werking treden van algemene regelgeving, zijnde Warenwet artikel 18 aanhef en onder a alsook het Warenwetbesluit algemene productveiligheid. Als kenbron voor de relevante boxaspecten en insluitingsaspecten gelden daarbij de normen EN 12227 en/of EN 1930.
Bij dit alles moet worden overwogen dat het zonder toezicht aanwezig zijn van een kind in de
omsloten ruimte redelijkerwijs is te voorzien en te verwachten vanwege het boxaspect. (…)
6.3
Resultaat
Tekortkoming 1
In paragraaf 5.1 onder b van de norm EN 71-1 wordt voor speelgoed dat is bedoeld voor kinderen
jonger dan 36 maanden onder meer de volgende eis gesteld:
Bij beproeving volgens 8.3 (torsieproef), 8.4.2.1 (trekproef, algemeen), 8.5 (valproef), 8.7 (stootproef) en 8.8 (drukproef), mag het speelgoed geen onderdelen produceren die, ongeacht de
positie, geheel in de in 8.2 gespecificeerde cilinder passen.
Op grond van 8.1 dient een exemplaar van het speelgoed te worden beproefd in genoemde volgorde.
*Na aanvang van bovengenoemde beproevingen bleek dat bij de stootproef op de met kralen gevulde draaibare bollen A t/m D elke bol openbarst[t]e en een kier dan wel spleet vertoonde. Bij bol C was de opening direct zo groot dat de kralen er doorheen pasten en vrijkwamen. De kralen pasten vervolgens geheel in de in 8.2 beschreven cilinder voor kleine onderdelen. Door de tekortkoming wordt niet voldaan aan de normeis en ontstaat gevaar voor verstikking.
Dit is in strijd met het bepaalde in bijlage II, deel I, onder 4 sub c en/of d, van de richtlijn 2009/48/EG. (…)

Tekortkoming 2

(…) In paragraaf 8.1.2.1 van de norm EN 12227 wordt de volgende eis gesteld:
Bevinden zich tussen de kinderbox-bodem tot aan de bovenkant van de opstaande zijde steunpunten voor voeten, dan moeten de steunpunten getest worden volgens paragraaf 8.1.2.2.9 van de norm EN 12227. De hoogte van de opstaande zijde, gemeten vanaf de steunpunten moet tenminste 600mm bedragen.
*Tijdens het onderzoek bleek het volgende.
De kunststof panelen zijn in het midden 630 mm hoog en aan de zijkanten 580 mm. De smalle panelen hebben spijlopeningen waarvan de onderkant een steunpunt voor de voet vormt op een hoogte van 80 mm. Hierdoor is de afstand van het steunpunt voor de voet tot de bovenkant van de opstaande zijde altijd minder dan 600 mm.
Voor het deurpaneel geldt hetzelfde, en bij het speelpaneel worden de mogelijkheden nog vergroot c.q. de afstand verkleind door de steunpunten voor de voet in de openingen van de draaiende bollen, de sleuven voor de schuifknoppen en de schuifknoppen zelf. (Zie ook de foto's.)
Door de aanwezigheid van steunpunten voor voeten kan een kind de opstaande zijden van de kinderbox beklimmen en over de rand van de kinderbox vallen. Het kind kan dan ernstig letsel oplopen.
Dit is een bijzonder gevaar als bedoeld in artikel 18 onder a van de Warenwet.

Tekortkoming 3

(…) In paragraaf 8.5.3.1 van de norm EN 12227 wordt de volgende eis gesteld:
Wanneer een kinderbox getest wordt volgens paragraaf 8.5.3.2 van de norm EN 12227, mag de
voorgeschreven testketting samen met de testgewicht niet blijven hangen aan van binnenuit bereikbare uitstekende delen van de kinderbox.
*Tijdens onderzoek bleef de testketting samen met de testgewicht hangen aan alle vier de
hoekverbindingen.
Indien er uitstekende delen aanwezig zijn, kunnen er bijvoorbeeld kledingstukken en op het lichaam gedragen voorwerpen, met name bevestigd aan koordjes blijven hangen, dan is er gevaar voor ophanging.
Dit is een bijzonder gevaar als bedoeld in artikel 18 onder a van de Warenwet.

Tekortkoming 4

(…) In paragraaf 6.4.1.1 van de norm EN 1930 wordt de volgende eis gesteld:
Het sluitmechanisme van veiligheidshekjes moet óf alleen kunnen worden geopend door twee
verschillende en gelijktijdige handelingen óf door ten minste twee achtereenvolgende handelingen
waarbij handeling 2 alleen uitgevoerd kan worden als handeling 1 is uitgevoerd of uitgevoerd blijft
worden.
*Tijdens onderzoek bleek dat voor het openen van de deur in het deurpaneel slechts één enkele
handeling nodig was. Hierdoor is mogelijk dat een kind het deurtje zelf open kan krijgen, zich
verplaatst en in onvoorziene situaties kan terechtkomen die letsel opleveren.
Dit is een bijzonder gevaar als bedoeld in artikel 18 onder a van de Warenwet. (…)”
2.2.
Op 13 juni 2023 heeft de minister de vrijgave van de door eiser binnengebrachte zending van 164 grondboxen opgeschort [1] vanwege bovengenoemde vier tekortkomingen. Dat betekende dat een aangifte ten invoer voor het vrije verkeer bij de Douane voor deze producten niet was toegestaan en dat deze zending niet zonder toestemming van de NVWA mocht worden verplaatst.
2.3.
Het bestreden besluit berust – samengevat – op de volgende overwegingen. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de grondbox is ontworpen om een kind veilig in te laten spelen door een omsloten grondoppervlak te bieden. Dat het speelelement onderdeel is van het geheel, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van speelgoed waarop het Warenwetbesluit speelgoed 2011 en in dat verband de Richtlijn 2009/48/EG van toepassing is. Dit rechtvaardigt het gebruik van de term 'dual use'. Dat het Warenwetbesluit kinderbedden en boxen niet van toepassing is, betekent niet dat er geen wet- en regelgeving geldt en ook niet dat de producten niet kunnen worden onderzocht en beoordeeld door de NVWA. Uit de stootproef die volgens norm EN 71-1 is uitgevoerd bleek vervolgens dat de met kralen gevulde draaibare bollen openbarstten en een kier dan wel een spleet ontstond, waardoor de kralen vrijkwamen. Deze tekortkoming 1 levert een overtreding op van artikel 5, eerste lid, van het Warenwetbesluit speelgoed 2011 in samenhang met het bepaalde in bijlage II, deel I, onder 4 sub c en/of d, van de Richtlijn 2009/48/EG. De tekortkomingen 2, 3 en 4 leveren bijzondere gevaren en dus overtredingen op van artikel 18, aanhef en onder a, van de Warenwet. Het is de taak en verantwoordelijkheid van eiser als ondernemer en als importeur van de producten om aan de geldende wet- en regelgeving te voldoen en ook om aan te tonen dat de producten daaraan voldoen. Anders dan eiser stelt, is er geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel. Gelet op het voorgaande, is de vrijgave van de zending terecht opgeschort.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de opschorting van de vrijgave van de zending van 164 grondboxen door de minister. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Stelt de minister terecht dat sprake is van overtredingen?
5. Eiser betoogt dat geen sprake is van overtredingen van artikel 18, onder a, van de Warenwet, omdat de grondbox geen wettelijke definitie heeft en er geen wet- en regelgeving op van toepassing is. De grondbox is bedoeld om een speelhoekje te creëren en het toezicht te vereenvoudigen. De grondboxen zijn daarom ook niet ontworpen volgens de normen EN 12227 en de EN 1930. Eiser wil met het beroep bereiken dat de grondboxen aangepast kunnen worden door het speelelement te verwijderen, zodat enkel het hekwerk op de markt kan worden gebracht. In de gebruiksaanwijzing staat dat de grondbox onder toezicht moet worden gebruikt. De grondbox is veilig genoeg om in te spelen, bevat geen scherpe randen of punten en is gemaakt van gifvrij materiaal.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1.1.
Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij tekortkoming 1 (met betrekking tot de met kralen gevulde draaibare bollen) niet betwist. De rechtbank zal daarom alleen met betrekking tot tekortkomingen 2, 3 en 4 beoordelen of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat die een bijzonder gevaar als bedoeld in artikel 18 van de Warenwet opleveren.
5.1.2.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is de vraag wat het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de grondboxen is. Hierover stelt de minister zich op het standpunt dat de producten bedoeld zijn om een grondoppervlak te omsluiten met het doel om een kind daarbinnen te laten spelen, ook wel de retentiefunctie genoemd. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat in de gebruiksaanwijzing staat dat er altijd ouderlijk toezicht moet zijn, niet meebrengt dat het niet redelijkerwijs te verwachten is dat een kind even alleen wordt gelaten. De grondbox is bedoeld om het ouderlijk toezicht te vergemakkelijken en het ligt juist in de lijn der verwachtingen dat een ouder het kind daar in plaatst om bijvoorbeeld even kort het toilet te bezoeken.
5.1.3.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat het Warenwetbesluit kinderbedden en boxen niet op de grondboxen van toepassing is, aangezien de grondboxen geen bodem hebben. Voor grondboxen bestaat geen specifieke wet- en regelgeving. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat die omstandigheid niet betekent dat er helemaal geen normen zijn en ook niet dat de producten niet kunnen worden onderzocht en beoordeeld door de NVWA. Zoals de minister in het bestreden besluit terecht heeft overwogen, is de algemene productveiligheidswetgeving van toepassing, te weten artikel 18, aanhef en onder a, van de Warenwet en het Warenwetbesluit algemene productveiligheid, en stelt Richtlijn 2001/95/EG inzake algemene productveiligheid (Richtlijn 2001/95/EG) in dit verband algemene eisen aan de veiligheid van producten op de Europese markt.
5.1.4.
De rechtbank kan de minister verder volgen in de aansluiting die hij heeft gezocht bij de veiligheidsnormen die gelden voor andere producten die retentie tot doel hebben, zoals kinderboxen (norm EN 1930) en traphekjes (norm EN 12227). Zonder concrete normen kan de toezichthouder immers niet beoordelen of zich bij de grondboxen bijzondere gevaren als bedoeld in artikel 18, aanhef en onder a, van de Warenwet voordoen. De toezichthouder heeft met betrekking tot drie elementen van de grondboxen - de steunpunten voor voeten, de van binnenuit bereikbare uitstekende delen en het sluitmechanisme van het veiligheidshekje - gekeken naar de normen EN 1930 en EN 12227. Uit het onderzoeksrapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarom de toezichthouder de specifieke paragrafen uit die normen analoog heeft toegepast op die drie elementen van de grondboxen.
5.1.5.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser de uitkomsten van het onderzoek
- namelijk valgevaar, gevaar voor ophanging en het gevaar dat het kind het deurtje zelf kan openen - niet heeft betwist. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de grondbox bijzondere gevaren kan opleveren voor de veiligheid of gezondheid van jonge kinderen. Artikel 18, aanhef en onder a, van de Warenwet is daarmee overtreden, zodat de minister in beginsel bevoegd was om de vrijgave van de zending grondboxen op te schorten.
Stelt eiser terecht dat de opschorting van de vrijgave in strijd is met het Europees recht?
6. Eiser betoogt dat in Duitsland het houden van toezicht verplicht is op grond van het Duitse Burgerlijk Wetboek. Dat geldt ook voor een afgesloten ruimte waarin het kind zich bevindt zoals in een grondbox. Aangezien het toezicht in Duitsland wel verplicht is gesteld, is er sprake van strijd met artikel 26 van het VWEU en overweging 30 van de Richtlijn 2001/95/EG.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over het redelijkerwijs te verwachten gebruik in relatie tot het al dan niet aanwezig zijn van ouderlijk toezicht. Daarnaast staat de vraag of een lidstaat ouderlijk toezicht (civielrechtelijk) verplicht, los van de vraag hoe een lidstaat de risico’s van mogelijk onveilige producten beoordeelt. De minister heeft er voor wat betreft deze risicobeoordeling terecht op gewezen dat door de NVWA de Europese geharmoniseerde normen zijn gebruikt om de grondboxen te onderzoeken en dat deze normen ook in Duitsland gelden. Van een belemmering van het intracommunautaire handelsverkeer is de rechtbank daarom niet gebleken.
Heeft de minister gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7. Eiser betoogt dat er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat dergelijke grondboxen wel bij restaurants en in de kinderopvang worden gebruikt.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.1.
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen zo veel mogelijk gelijk moeten worden behandeld. Eiser stelt zich op het standpunt dat grondboxen al jaren worden gebruikt in kinderdagverblijven. Hij heeft in zijn beroepschrift een aantal namen van fabrikanten en een aantal voorbeelden van grondboxen genoemd ter onderbouwing van zijn standpunt. Wat eiser echter heeft nagelaten, is om te onderbouwen dat ook deze grondboxen tekortkomingen hebben en dat de NVWA daartegen niet handhavend heeft opgetreden. In het verweerschrift heeft de minister nog toegelicht dat grondboxen relatief nieuw zijn, maar dat deze boxen sinds afgelopen jaar worden onderzocht door de NVWA. De minister heeft aangegeven dat er twintig onderzoeken zijn uitgevoerd, waarbij in zeventien gevallen de producten als onveilig zijn aangemerkt.
7.1.2.
De verklaring van de GGD die eiser op 28 juni 2024 heeft ingebracht, kan hem niet baten. Zoals de minister terecht heeft gesteld, is niet de GGD maar de NVWA de bevoegde toezichthouder met betrekking tot de grondboxen. Uit het voorgaande volgt al dat de minister naar het oordeel van de rechtbank op basis van het onderzoeksrapport heeft kunnen concluderen dat sprake is van bijzondere gevaren. Dat de GGD kinderboxen niet onveilig vindt en ook nooit heeft gevonden, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel.
7.1.3.
Om deze redenen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen en dus ook niet van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Evenredigheid
8. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij de zending liever niet wil vernietigen en dat hij de grondboxen wil aanpassen tot puppyrens. Hierover heeft de gemachtigde van de minister ter zitting verklaard dat eiser dan wel meer moet doen dan alleen de naam veranderen van grondbox in puppyren. Eiser zal met documentatie moeten aantonen dat de grondbox aan alle normen voor een puppyren voldoet en hij zal er rekening mee moeten houden dat hij “kindaantrekkelijke” elementen moet verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat dit geen onredelijke eisen zijn. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de wijziging van de vrijgave van de zending grondboxen niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de opschorting van de vrijgave van de partij grondboxen in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening (EG) nr. 2019/1020
Artikel 26, eerste lid, aanhef en onder e
1. De krachtens artikel 25, lid 1, aangewezen autoriteiten schorten het in het vrije verkeer brengen van een product op als bij de controles overeenkomstig artikel 25, lid 3, wordt vastgesteld dat:
e. er, om welke andere reden ook, gronden bestaan om aan te nemen dat het product niet in overeenstemming is met het toepasselijke Unierecht of een ernstig risico vormt voor de gezondheid, de veiligheid, het milieu of enig ander openbaar belang als bedoeld in artikel 1.
Richtlijn 2009/48/EG
Artikel 6, eerste
en tweedelid
1. Importeurs brengen alleen speelgoed in de Gemeenschap in de handel dat aan de gestelde eisen voldoet.
2. Alvorens speelgoed in de handel te brengen, zien importeurs erop toe dat de fabrikant de juiste beoordelingsprocedure ten behoeve van de overeenstemming heeft uitgevoerd.
(…)
Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat speelgoed niet in overeenstemming is met de eisen in artikel 10 en bijlage II, mag hij het speelgoed niet in
de handel brengen voordat het in overeenstemming is gebracht. Bovendien stelt de importeur, wanneer het speelgoed een risico vertoont, de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten daarvan op de hoogte.
Bijlage II

1. Fysische en mechanische eigenschappen

(...)
4.
c) De afmetingen van speelgoed en onderdelen daarvan moeten zodanig zijn dat zij geen enkel risico van verstikking opleveren door afsluiting van de luchtstroom als gevolg van obstructie door voorwerpen die in de mond of keelholte of bij de ingang van de lagere luchtwegen klem zitten,
d) Speelgoed dat kennelijk bestemd is voor gebruik door kinderen jonger dan 36 maanden, alsook de onderdelen en afneembare delen daarvan, zijn groot genoeg om niet te kunnen worden ingeslikt of ingeademd. Dit geldt ook voor ander speelgoed dat bestemd is om in de mond te worden gestopt, alsook voor de onderdelen en afneembare delen daarvan.
Warenwet
Artikel 18, aanhef en onder a
Onverminderd het bij of krachtens de voorgaande artikelen bepaalde is het verboden waren, niet zijnde eet en drinkwaren, te verhandelen waarvan degene die deze waren verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens voor de veiligheid van zaken;
Warenwetbesluit speelgoed 2011
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a
Importeurs voldoen bij het in de handel brengen van speelgoed aan artikel 6 van richtlijn 2009/48/EG.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 2019/1020.