ECLI:NL:RBROT:2024:6603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
FT RK 24/415
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering wegens gebrek aan goede trouw en saneringsgezinde houding

Op 19 april 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 11 juni 2024 zijn verzoekster en enkele getuigen gehoord. Verzoekster heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 388.770,74, voortkomend uit een complexe erfenis na het overlijden van haar echtgenoot in 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de jongste kinderen van de overleden echtgenoot opeisbaar zijn geworden, en dat er beslag is gelegd op een deel van de AOW-uitkering van verzoekster. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest in het onbetaald laten van haar schulden, aangezien zij geen blijk heeft gegeven van de intentie om te betalen en zelfs actief heeft geprobeerd om te voorkomen dat er geld voor de kinderen zou overblijven. De rechtbank concludeert dat verzoekster zich niet saneringsgezind heeft opgesteld, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 25 juni 2024
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 19 april 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Ter zitting van 11 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • dhr. [persoon A] , een vriend van verzoekster;
  • mw. [persoon B] en mw. [persoon C] , beiden werkzaam bij Avres (hierna: schuldhulpverlening).

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit een AOW-uitkering, pensioen, uitkering van een verzekering en toeslagen van de Belastingdienst. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 388.770,74.

3.De beoordeling

Ontstaan van de vordering
De echtgenoot van verzoekster is eind april 2005 overleden. Het echtpaar was kort daarvoor, begin maart, getrouwd en zij hebben toen ook een testament laten opmaken. Als erfgenamen van de echtgenoot werden hierin opgenomen verzoekster en twee kinderen uit het voorgaande (tweede) huwelijk van de echtgenoot (hierna: de jongste kinderen). De overleden echtgenoot had ook nog twee kinderen uit zijn eerste huwelijk. Zij zijn geen erfgenamen, maar kunnen aanspraak maken op een legitieme portie. Dit hebben zij begin augustus 2005 gedaan. In 2007 zijn er twee boedelbeschrijvingen opgemaakt, één door verzoekster en één door een notaris te Emmen. Verzoekster en de vier kinderen zijn het niet eens geworden over de waardering van de goederen van de nalatenschap. Daarom is op verzoek van een van de kinderen in januari 2009 een deskundige benoemd door de kantonrechter. In mei 2010 is verzoekster hertrouwd, zonder het maken van huwelijkse voorwaarden. Aan haar nieuwe echtgenoot heeft zij toen € 60.000,00 uitgeleend voor de aankoop van een woning. Eind juli 2021 is zij gescheiden. Een aantal jaar daarvoor is zij gescheiden van tafel en bed en heeft zij deze lening teruggekregen en het geld uitgegeven.
In juli 2020 zijn de kinderen een procedure gestart om de verdeling van de nalatenschap vast te stellen. Op 31 augustus 2022 heeft de rechtbank Limburg vonnis gewezen en daarin vastgesteld dat de twee jongste kinderen een vordering van € 94.205,25 per kind hebben, te vermeerderen met de testamentaire rente. Deze vorderingen zijn op 13 mei 2010 opeisbaar geworden, wegens het hertrouwen van verzoekster zonder huwelijkse voorwaarden. Ook de legitieme porties van de twee oudere kinderen zijn per vonnis van 31 augustus 2022 vastgesteld, maar deze vorderingen zijn niet opeisbaar zolang verzoekster in leven is.
De twee jongste kinderen met de opeisbare vordering hebben volgens verzoekster sinds november 2022 beslag gelegd op een gedeelte van de AOW-uitkering van verzoekster.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij op het moment van het opmaken van het testament niet goed wist wat er in stond en welke gevolgen dit zou hebben voor de verdeling van de nalatenschap, maar dat het de bedoeling was om het geld voor haarzelf en haar eigen kinderen veilig te stellen. Om er voor te zorgen dat het geld haar zou toekomen is zij nog kort voor het overlijden met haar toenmalige partner getrouwd. Verzoekster heeft daarnaast verklaard dat zij, nadat de kinderen van haar overleden echtgenoot hun deel opeisten, is teruggegaan naar de notaris die het testament had opgesteld en dat deze notaris haar aanraadde om alles op te maken. Dit heeft zij toen gedaan. Verzoekster erkent dat de aanspraken van de kinderen van haar overleden echtgenoot wettelijk gezien kloppen, maar gevoelsmatig klopt het voor haar niet. Zij heeft immers samen met haar eerste man altijd hard voor het geld gewerkt. Verzoekster verklaart dat zij door het beslag moeilijk kan rondkomen en dat ze al minder AOW krijgt doordat zij elf jaar in het buitenland heeft gewoond.
Goede trouw
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schuld in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Driejaarstermijn
De vordering van de twee jongste kinderen op verzoekster is op 13 mei 2010 ontstaan en valt zo bezien buiten de driejaarstermijn waarin naar de goede trouw wordt gekeken. Echter is binnen die driejaarstermijn een vonnis gewezen, op 31 augustus 2022, waarin de hoogte van de vordering is vastgesteld. Verzoekster had door dit vonnis moeten inzien dat zij moest betalen, maar is toen wederom passief gebleven. Verzoekster heeft vanaf het moment dat zij wist dat de twee jongste kinderen van haar overleden echtgenoot een vordering op haar hadden, er op geen enkel moment blijk van gegeven dat zij de kinderen wilde betalen. Integendeel, zoals zij ook ter zitting heeft aangevoerd, heeft zij bewust het geld dat er was opgemaakt, zodat er geen geld voor de kinderen zou overblijven en er geen verhaal mogelijk was. Ook na het vonnis van de rechtbank Limburg heeft verzoekster op geen enkele wijze contact gezocht met de jongste kinderen van haar overleden echtgenoot om tot een betalingsregeling te komen om haar schuld aan hen te voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoekster ten aanzien van het onbetaald laten van deze de schuld niet te goeder trouw is geweest.
Saneringsgezinde houding
Uiteindelijk is weliswaar beslag gelegd en wordt er nu aan de schuld afgedragen, maar dat neemt niet weg dat verzoekster zich in het geheel niet saneringsgezind heeft getoond. Hierbij neemt de rechtbank ook in overweging dat noch de deurwaarder die namens de jongste kinderen de schuldvordering probeert te incasseren, noch de jongste kinderen zelf betrokken zijn geweest bij het proces om te komen tot een sanering van de schuld, nu schuldhulpverlening van een minnelijk traject voorafgaand aan dit verzoek heeft afgezien. Daar komt bij dat de rechtbank geen gemotiveerde houding ziet bij verzoekster om een oplossing voor haar schuld te vinden, in tegendeel, zij lijkt met dit verzoek te willen voorkomen dat er meer geld naar de jongste kinderen van haar overleden echtgenoot gaat. Ook hiermee geeft verzoekster geen blijk van een saneringsgezinde houding. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in dit geval slechts sprake is van een vordering van deze twee jongste kinderen op verzoekster, namens wie er nu beslag ligt op de AOW-uitkering. Van andere schuldeisers, die wellicht juist zouden kunnen worden benadeeld door het beslag of door de afwijzing van het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling, is geen sprake.
Geen wending ten goede
Feiten of omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. Hoewel verzoekster medische stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat zij medische klachten heeft waarvoor zij zowel in Nederland als in Spanje onder behandeling is (geweest), is niet gebleken van een zodanig verband tussen de vordering en de medische klachten dat die een ander oordeel rechtvaardigen.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.