Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- dhr. [persoon A] , een vriend van verzoekster;
- mw. [persoon B] en mw. [persoon C] , beiden werkzaam bij Avres (hierna: schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
Op 19 april 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 11 juni 2024 zijn verzoekster en enkele getuigen gehoord. Verzoekster heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 388.770,74, voortkomend uit een complexe erfenis na het overlijden van haar echtgenoot in 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de jongste kinderen van de overleden echtgenoot opeisbaar zijn geworden, en dat er beslag is gelegd op een deel van de AOW-uitkering van verzoekster. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest in het onbetaald laten van haar schulden, aangezien zij geen blijk heeft gegeven van de intentie om te betalen en zelfs actief heeft geprobeerd om te voorkomen dat er geld voor de kinderen zou overblijven. De rechtbank concludeert dat verzoekster zich niet saneringsgezind heeft opgesteld, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het verzoek wordt afgewezen.