ECLI:NL:RBROT:2024:6601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
10/200004-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van gedragsbeïnvloedende maatregel na veroordeling voor poging tot doodslag

Op 4 juli 2024 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die eerder door het gerechtshof Den Haag was veroordeeld voor poging tot doodslag. De veroordeelde, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], is momenteel gedetineerd en heeft geen voorwaardelijke invrijheidstelling gekregen. De rechtbank heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM) op grond van artikel 6:6:23a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegewezen. De maatregel is opgelegd voor een periode van twee jaren, met voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en een klinische opname in een zorginstelling. De rechtbank oordeelt dat er een hoog recidiverisico is en dat de veroordeelde niet heeft meegewerkt aan diagnostisch onderzoek, wat de noodzaak van de maatregel onderstreept. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging vastgesteld, waaronder een drugsverbod en de verplichting om zich te houden aan de huisregels van de zorginstelling. Bij overtreding van de voorwaarden kan vervangende hechtenis worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/200004-20
Rolnummer Hof: 22/002472-21
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:23a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.Feiten

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Den Haag van 30 juni 2022 is de veroordeelde wegens poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de veroordeelde de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: de maatregel) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Aan de veroordeelde is geen voorwaardelijke invrijheidstelling verleend. De einddatum van zijn detentie betreft 31 juli 2024.

2.Procesverloop

De rechtbank heeft op 27 mei 2024 van het openbaar ministerie een vordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel ontvangen. De vordering is tijdig ingediend en het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vordering.
Het openbaar ministerie heeft ter onderbouwing van de vordering de volgende stukken toegezonden:
  • een advies tenuitvoerlegging van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 31 mei 2024;
  • een aanvullend advies tenuitvoerlegging van de reclassering van 17 juni 2024 met betrekking tot de bijzondere voorwaarden die hierbij volgens de reclassering zijn geïndiceerd;
  • een medische verklaring, te weten een e-mailbericht van [naam 1], psycholoog/waarnemend regiebehandelaar [afdeling], [detentieadres] van 18 juni 2024, met betrekking tot het diagnostisch beeld van de veroordeelde;
  • een e-mailbericht van de reclassering van 19 juni 2024 waarin is uiteengezet dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden met de veroordeelde zijn besproken.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024. De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik en de raadsman zijn gehoord. Als deskundige is [naam 2], werkzaam bij de reclassering, via videoverbinding gehoord. De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en is niet verschenen.

3.Beoordeling

3.1.
Toetsingskader
De maatregel ex artikel 38z, eerst lid van het Wetboek van Strafrecht strekt primair tot bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank kan de tenuitvoerlegging van de maatregel op grond van artikel 6:6:23b lid 1 Sv gelasten indien:
er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan opleggen; of
dit noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen.
3.2.
Motivering gerechtshof oplegging maatregel
Het gerechtshof in Den Haag heeft in haar arrest van 30 juni 2022 geoordeeld dat de maatregel aangewezen is ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen, gelet op hetgeen is vermeld in de over de veroordeelde opgemaakte rapporten (drie reclasseringsrapporten, een dubbelrapportage van het NIFP en een rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC)). Het gerechtshof heeft hierover het volgende overwogen:
‘Gezien de ernst van het feit en gelet op de inhoud van de rapportages, waaruit blijkt dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan de onderzoeken en door de deskundigen dus geen duidelijke uitspraak kan worden gedaan over de aanwezigheid van specifieke psychische stoornissen of psychopathologische aspecten die mogelijk een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het bewezenverklaarde, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf.
(…)
In de genoemde reclasseringsrapporten komt het volgende naar voren. Sinds 2018 is de verdachte bekend in de hulpverlening en is hij daarnaast gediagnosticeerd met een psychiatrische ziektebeeld en een verstandelijke beperking. Tevens is er sprake van problematisch middelengebruik. De verdachte heeft geen zelfinzicht in zijn (ziekte)problematiek. De verdachte woonde in een begeleide woonvorm van Pameijer. Een doorplaatsing naar meer intensieve zorg kwam niet van de grond, omdat gedrag en problematiek van de verdachte dermate ernstig was dat hij veelvuldig is afgewezen. Dit kwam mede doordat hij in intakegesprekken liet weten dat hij een mes bij zich draagt en niet schroomt dit te gebruiken als hij aangevallen wordt. Er is een grote mate van onberekenbaarheid in zijn gedrag.
Het (gewelds)recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog.
Hoewel de verdachte in het PBC zijn medewerking heeft geweigerd blijkt uit de betreffende rapportage dat er gesproken kan worden van een stoornis in het gebruik van cannabis en dat er wel sprake moet zijn van psychische problematiek, in de zin van significante psychopathologie. In de levensloop van de verdachte bestaan sterke aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling. De onderzoekers menen dat de verdachte gestoord gedrag en inadequaat functioneren vertoont. Zij beschrijven onder meer enkele concrete incidenten waaruit dat mede kan blijken.
Uit het PBC rapport volgt verder dat ondanks de gecontroleerde omstandigheden van de observatie, er aanwijzingen zijn voor verhoogde impulsiviteit en impulscontroleproblemen. De verdachte handelt zonder er bewust over na te denken en houdt onvoldoende rekening met de lange termijn. Onder druk lukt het hem onvoldoende om adequate gedragsalternatieven in te zetten. Bij oplopende spanningen reageert hij zich fel af. Impulsiviteit, het uitageren en projecteren van woede, komen dan naar boven. De boosheid en impulsiviteit kunnen worden uitgeleefd op de ander. De verdachte is vanuit zijn basale wantrouwen snel geneigd negatieve intenties bij anderen waar te nemen, ook al is hier geen sprake van.’
Het gerechtshof heeft op grond van vorenstaande geoordeeld dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na ommekomst van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Daarom heeft het hof de maatregel opgelegd zodat, indien dat te zijner tijd noodzakelijk wordt geacht, toezicht kan worden gehouden op de situatieve context waarin de verdachte zich dan beweegt.
3.3.
Beslissingen ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling
De advocaat-generaal heeft op 7 maart 2023 beslist tot uitstel van de beslissing over het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 120 dagen, om de veroordeelde nogmaals de kans te geven mee te werken aan diagnostisch onderzoek om risico’s en geïndiceerde interventies te inventariseren. De veroordeelde heeft hier niet aan meegewerkt en om die reden heeft de advocaat-generaal op 28 juni 2023 beslist dat aan de veroordeelde geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. De veroordeelde is hiertegen in bezwaar gegaan bij de rechtbank, maar de rechtbank heeft dit bezwaar bij beslissing van 2 augustus 2023 ongegrond verklaard.
3.4.
Tenuitvoerleggingsadvies reclassering en toelichting deskundige
De reclasseringsadviezen van 31 mei en 17 juni 2024 houd – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
In het kader van de huidige zaak is in het verleden op diverse manieren getracht om de diagnostiek ten aanzien van de veroordeelde helder te krijgen, middels een dubbelrapportage door het NIFP, een observatieperiode van twaalf weken in het PBC en in de vorm van bijzondere voorwaarden in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling. Omdat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt, kon er geen eenduidige diagnostiek gesteld worden. Wel werden er door de gedragsdeskundigen vermoedens van psychiatrische klachten beschreven, zoals; antisociale - en narcistische persoonlijkheidsstoornis, stoornis in het gebruik van cannabis (in remissie vanwege zijn huidige detentie) en mogelijke psychotische klachten. Ook is zijn gedrag gedurende zijn detentie binnen het PPC van Penitentiaire Inrichting (PI) geobserveerd en zijn symptomen in kaart gebracht. Overleg met de waarnemend regiebehandelaar van het PPC maakt duidelijk dat zij, op basis van deze observaties, een psychose vast kunnen stellen. Ondanks de dwangmedicatie die hij krijgt, is de veroordeelde nog niet klachten-/psychosevrij. Ook worden er aanwijzingen voor schizofrenie gezien. Binnen het PPC heeft de veroordeelde psycho-educatie doorlopen, maar dit heeft niet tot probleembesef geleid. De veroordeelde is nog altijd van mening dat hij niet psychotisch is of is geweest. Daarnaast zou hij binnen het PPC volgens de waarnemend regiebehandelaar op zwakbegaafd niveau functioneren. De rapporterend psycholoog van het NIFP ziet deze zwakbegaafdheid ook, maar de psychiater niet. De PI heeft een zorgmachtiging aangevraagd zodat inname van de dwangmedicatie gewaarborgd wordt.
De reclassering schat het recidiverisico op basis van de huidige situatie en de te verwachten situatie van de veroordeelde in als hoog. Ook de risico’s op letsel en onttrekken aan de voorwaarden worden ingeschat als hoog. Daarbij worden als risicofactoren gezien het psychologisch functioneren van de veroordeelde, zijn middelengebruik (voorafgaand aan zijn huidige detentie) en de omstandigheid dat hij na detentie geen enkele vorm van zorg of begeleiding heeft. Hij heeft geen dagbesteding, kan niet terug naar de begeleide woonvorm waar hij verbleef en een recente aanmelding door de PI en de gemeente Rotterdam voor beschermd wonen is afgewezen omdat het momenteel te onduidelijk is welke zorgbehoefte hij heeft. Omdat het aan eenduidige diagnostiek en een zorgprognose ontbreekt, is het niet mogelijk om passende zorg voor hem te organiseren na afloop van zijn detentie. Echter, zonder passende zorg ziet de reclassering een hoog risico op ontregeling (mogelijk door gebruik van drugs) en daarmee een risico op delictgedrag. De reclassering acht het daarom van belang om deze zorg, waaronder diagnostiek en eventuele behandeling, toezicht op de inname van medicatie en huisvesting te waarborgen binnen een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
De veroordeelde is op 28 mei 2024 met spoed aangemeld voor een Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) met het verzoek een klinische indicatiestelling af te geven, zodat de Divisie Individuele Zaken (DIZ) op zoek kan gaan naar een geschikte plaats voor hem. Deze klinische plaatsing zal zich in eerste instantie richten op verdere diagnostiek zodat duidelijk wordt wat hij nodig heeft aan zorg. Op 18 juni 2024 zal IFZ een indicatiestelling voor klinische plaatsing afgeven en doorzetten naar de DIZ, die verantwoordelijk is voor het zoeken naar een geschikte zorgaanbieder en zijn verantwoordelijk voor overbruggingszorg.
Hierbij wordt een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd, omdat niet duidelijk is of de veroordeelde zijn medewerking zal verlenen. Daarnaast is er ook een hoog zorgniveau geïndiceerd.
De reclassering adviseert tenuitvoerlegging van de maatregel voor een periode van 2 jaren, onder de volgende voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering (na afspraak);
  • een (klinische opname) in een zorginstelling;
  • verblijf in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijk opvang (indien geïndiceerd na een klinisch opname);
  • een drugsverbod en het meewerken aan de controle hierop.
De
deskundigeR. Rooijakkers, als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, heeft het tenuitvoerleggingsadvies op de zitting toegelicht. Zij heeft gepersisteerd bij het gegeven advies en heeft daarnaast – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. De indicatiestelling is inmiddels naar haar doorgestuurd. Daarin staat dat een hoog beveiligingsniveau is geïndiceerd, namelijk een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). De veroordeelde kan daar, indien hij niet wil meewerken, ook worden geobserveerd en uit de observatie kunnen ook conclusies worden getrokken voor een behandelplan. De aangevraagde zorgmachtiging om de dwangmedicatie na detentie te laten doorlopen, is er nog niet.
3.5.
De medische verklaring
De medische verklaring houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
De veroordeelde is een 25-jarige jongeman waarbij sprake is van schizofrenie, middelengebruik en zeer waarschijnlijk ook een licht verstandelijke beperking. Hij ontkent dat er sprake is van psychotische problematiek en wordt op dit moment gedwongen behandeld met antipsychotica. Hij geeft weinig openheid over zijn belevingswereld waarbij het vermoeden is dat er nog wel sprake is van psychotische symptomen ondanks dat hij stabiel functioneert. Verder is hij zeer inactief. Eerder was er sprake van desorganisatie, hallucinaties, achterdocht, wanen, wisselende katatone symptomen en was hij bijvoorbeeld gefixeerd op zaken rondom het geloof, bepaalde getallen en de kleur rood. Ook was hij oninvoelbaar, onvoorspelbaar, met momenten dreigend en gelaten, provocerend en (seksueel) grensoverschrijdend. Wat betreft middelengebruik is in elk geval bekend met het gebruik van cannabis, hetgeen een luxerende werking kan hebben op zijn psychotische problematiek. In 2020 werd zijn intelligentie middels een non-verbale test gescoord op zwakbegaafd niveau, hetgeen ook overeenkomt met de klinische indruk. Vanaf 2017 kwam hij in beeld bij politie en hulpverlenende instanties. Er zou sprake zijn geweest van forse gedragsproblematiek in de zin van ruzies in de thuissituatie (met meldingen bij politie tot gevolg), beperkte schoolgang en middelengebruik. Hij zou door zijn moeder meermaals op straat zijn gezet, wat uiteindelijk tot een crisisplaatsing heeft geleid. Sinds 2018 verbleef hij bij Stichting Pameijer (begeleid wonen) en zou ook onder behandeling zijn geweest bij Mozaïek. Vanaf 2017 leken de problemen in de thuissituatie te zijn begonnen met uiteindelijk een uithuiszetting tot gevolg. Dit zou kunnen worden opgevat als een zogenoemde knik in zijn psychisch functioneren en zou een prodromalefase van een schizofrene ontwikkeling kunnen zijn geweest. In de aanloop van het ten laste gelegde zou er sprake zijn geweest van toenemende gedragsontregeling met omgekeerd dag-nachtritme, cannabisgebruik en weigering van depotmedicatie (antipsychoticum).
3.6.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering. Zij heeft, in aanvulling op de schriftelijke vordering, toegelicht dat de tenuitvoerlegging van de maatregel voor een periode van 2 jaren wordt gevorderd onder de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, met twee weken hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een hoog recidiverisico en dat er daarom ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan opleggen.
Alle de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zijn noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten door de veroordeelde. Een meldplicht en een drugsverbod als voorwaarden zijn onvoldoende. Een klinische opname is noodzakelijk voor diagnostiek en om de veroordeelde vervolgens goed ingebed te laten terugkeren in de maatschappij. Tijdens de klinische opname kan hij ook worden geobserveerd. Dit kan voor langere tijd dan in het PBC en ook de setting is anders. De verklaring van de psycholoog/waarnemend regiebehandelaar PPC in combinatie met de dubbelrapportage van het NIFP en het PBC-rapport zijn voldoende als onderbouwing van de noodzaak van de klinische opname.
3.7.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen voor wat betreft de meldplicht en het drugsverbod en voor het overige moet worden afgewezen. Aangevoerd is dat klinische opname niet noodzakelijk is. De aangevraagde zorgmachtiging is toereikend, omdat deze naar verwachting ook zal inhouden dat de veroordeelde bij decompensatie kan worden opgenomen in een zorginstelling. Ook zal klinische opname niet zinvol zijn, gelet op het feit dat de twaalf weken observatie in het PBC niet heeft geleid tot diagnostiek. Beschermd wonen is niet nodig, omdat hij bij zijn moeder kan verblijven.
3.8.
Beoordeling
Op grond van het advies van de reclassering, de mondelinge toelichting daarop door de deskundige en wat verder naar voren is gekomen op de terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan waarvoor een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd. De rechtbank licht dit als toe.
Het recidiverisico werd ten tijde van de strafzaak als gemiddeld tot hoog ingeschat, gelet op de bevindingen die in diverse rapportages uiteen waren gezet. Het gerechtshof hield er daarom rekening mee dat het recidiverisico na het uitzitten van de aan hem opgelegde gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau zou zijn teruggedrongen, hetgeen heeft geleid tot oplegging van de maatregel.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde ook tijdens de detentie niet heeft meegewerkt aan diagnostiek. Zonder diagnostiek is het voor de reclassering niet mogelijk is om passende zorg voor hem te organiseren na afloop van zijn detentie hetgeen nodig is voor een veilige terugkeer in de samenleving. Zijn gebrek aan medewerking daaraan heeft ertoe geleid dat hij niet voorwaardelijk in vrijheid is gesteld en leidt er ook toe dat na zijn detentie geen passende zorg beschikbaar is.
De reclassering schat het recidiverisico hoger in dan ten tijde van de strafzaak, omdat de veroordeelde nu geen enkele vorm van zorg of begeleiding heeft, terwijl hij voordat hij gedetineerd raakte nog in een begeleide woonvorm verbleef. Bovendien zijn er ook op basis van observatie van zijn gedrag tijdens detentie aanwijzingen gezien voor (ernstige) psychische problematiek. De veroordeelde ontkent dat daarvan sprake is, heeft geen ziekte-inzicht en wordt daarom op dit moment gedwongen behandeld met antipsychotica.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van de maatregel gelasten voor een periode van twee jaren, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op de gegeven adviezen volstaan een meldplicht en een drugsverbod niet.
Met betrekking tot de klinische opname stelt de rechtbank allereerst vast dat de daarvoor vereiste stukken zijn overgelegd, namelijk het reclasseringsadvies en een medische verklaring waaruit de noodzaak van behandeling of opname in een zorginstelling blijkt. In deze verklaring is nog geen concreet beeld gegeven van de psychische problematiek van de veroordeelde, maar dat kan, nu het in deze zaak door de weigerende houding van de veroordeelde nog steeds niet mogelijk is gebleken om tot diagnostiek te komen, ook niet worden vereist. De medische verklaring bevat wel in voldoende mate informatie over het gedrag en de psychische toestand van de veroordeelde tijdens detentie en ondersteunt ook de bevindingen in de eerdere rapporten van het NIFP en het PBC en het reclasseringsadvies.
Er wordt een klinische opname van een jaar geadviseerd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Dat biedt een langere gelegenheid dan voorheen is geboden om de veroordeelde te diagnostiseren. Ook kan tijdens de klinische opname toezicht worden gehouden op de medicatie-inname, hetgeen nu nog niet is gewaarborgd, omdat er nog geen zorgmachtiging is verkregen. Na diagnostiek kan worden gestart met (ambulante) behandeling en passende huisvesting worden gezocht.
De veroordeelde zal zich daarnaast aan de van rechtswege bepaalde algemene voorwaarden moeten houden, zoals vermeld in artikel 6:6:23b lid 3 Sv.
Wanneer de veroordeelde (de gestelde voorwaarden gekoppeld aan) de maatregel niet naleeft, zal vervangende hechtenis worden toegepast bij iedere keer dat de veroordeelde een voorwaarde overtreedt. De rechtbank zal de duur van die vervangende hechtenis per keer bepalen op ten hoogste twee weken. De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolgde de maatregel niet op.

4.Beslissing

De rechtbank
gelast de tenuitvoerleggingvan de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 juni 2022 aan veroordeelde opgelegde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, voor een periode van
twee jaren;
steltdaarbij de volgende
voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang als de reclassering dat noodzakelijk vindt. De reclassering zal contact met hem opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde zal zich (klinisch) laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een behandelplaats beschikbaar is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
de veroordeelde zal verblijven, indien geïndiceerd na een klinische opname, in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde zal geen verdovende middelen gebruiken en meewerken aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat
van rechtswegede volgende
voorwaardenzijn verbonden aan de hierboven genoemde voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 6:3:14 van het Wetboek van Strafvordering, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
beveeltdat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
ten hoogste twee wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Daarbij geldt dat de
totale duurvan de vervangende hechtenis
ten hoogste zes maandenbedraagt en de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de maatregel niet opheft.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. J. van de Klashorst en A. Sennef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.