ECLI:NL:RBROT:2024:6585

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 23_ 8854
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energietoeslag op basis van inkomen boven de 140%-norm

Op 12 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres uit Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een eenmalige energietoeslag, welke was afgewezen door het college op 25 augustus 2022. Het college verklaarde de bezwaren van de eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 23 november 2023. Tijdens de zitting op 12 juli 2024 zijn zowel de eiseres als de gemachtigde van het college niet verschenen.

De rechtbank beoordeelde de afwijzing van de energietoeslag aan de hand van de beroepsgronden van de eiseres. Volgens artikel 35, vierde lid van de Participatiewet kan het college bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat de individuele behoefte van de aanvrager wordt beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de energietoeslag toe te kennen en dat het college beleidsruimte had om te bepalen wie in aanmerking kwam voor deze toeslag.

De eiseres stelde dat haar inkomen 138,2% van de bijstandsnorm was, maar de rechtbank concludeerde dat haar inkomen van € 1.592,34 boven de 140%-norm lag. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiseres niet slagen en dat het college in redelijkheid de aanvraag voor de energietoeslag mocht afwijzen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. C.A. Hage, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8854
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] uit Rotterdam, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. Met het besluit van 25 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor een eenmalige energietoeslag afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 23 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Eiseres en de gemachtigde van het college zijn zonder bericht van verhindering en ondanks een correct verstuurde uitnodiging niet ter zitting verschenen.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een eenmalige energietoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Op grond van artikel 35, vierde lid van de Participatiewet (Pw) kan het college aan een alleenstaande of aan een gezin bijzondere bijstand in de vorm van een eenmalige energietoeslag verlenen, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had. De energietoeslag is daarmee een vorm van zogenaamde categoriale bijstand omdat niet gekeken wordt naar de behoefte van de individuele aanvrager.
4. Het college is bevoegd om eenmalige energietoeslag toe te kennen en heeft bij de uitoefening van die bevoegdheid beleidsruimte om te bepalen wie voor deze energietoeslag in aanmerking komt. Het college heeft de Beleidsregels energietoeslag Rotterdam 2022 (de Beleidsregels) opgesteld. Op grond van artikel 2, eerste lid van de Beleidsregels werd de eenmalige energievergoeding verstrekt aan een huishouden met een inkomen lager dan 140% van de op het huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm.
5. Eiseres voert – samenvattend – aan dat haar inkomen niet 140% maar 138,2% van de bijstandsnorm is. Daarnaast is volgens eiseres geen rekening gehouden met haar medische omstandigheden.
6. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag van eiseres mocht afwijzen. Het toekennen van energietoeslag is een bevoegdheid van het college waarbij het college beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat de rechtbank de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om energietoeslag toe te kennen, terughoudend moet toetsen. Ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit bedroeg de voor eiseres toepasselijke bijstandsnorm voor een alleenstaande € 1.037,12 (exclusief vakantiegeld). 140% hiervan is € 1.455,-. In de peilmaand januari 2022 had eiseres een netto inkomen van € 1.592,34. Dit bedrag bestaat uit een ontvangen uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten van € 1.518,88 en een ontvangen uitkering uit arbeidsongeschiktheidspensioen ter hoogte van € 73,46. Deze gegevens zijn terug te vinden in Suwinet. Het maandinkomen van eiseres bedraagt dus meer dan de in de Beleidsregel vastgestelde inkomensgrens. Dat deze gegevens niet zouden kloppen is door eiseres niet verder onderbouwd. Eiseres valt met haar maandinkomen boven de door de het college gestelde inkomensgrens van 140%. Het college heeft in lijn met het beleid gehandeld om de aanvraag van eiseres voor de energievergoeding af te wijzen. Het college heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift voldoende gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden van eiseres er niet toe leiden dat zij in aanmerking komt voor de energievergoeding. Evenmin is door eiseres onderbouwd dat het niet toekennen van de categoriale bijstand ernstige gevolgen heeft voor haar.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.