ECLI:NL:RBROT:2024:6566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
C/10/673525 / FA RK 24-1063
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvaarding van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een internationale kinderzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2024 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank van Liesing in Oostenrijk. De rechtbank van Liesing verzocht de Nederlandse rechter om de bevoegdheid te aanvaarden met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid over een minderjarige, geboren in 2021. De moeder en de vader van de minderjarige hebben gezamenlijk ouderlijk gezag en zijn van Bulgaarse nationaliteit. De rechtbank van Liesing stelde dat de Nederlandse rechter beter in staat is om het belang van de minderjarige te beoordelen, aangezien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Rotterdam heeft.

De rechtbank Rotterdam heeft vastgesteld dat de minderjarige een bijzondere band heeft met Nederland, omdat hij sinds oktober 2022 samen met zijn moeder in Rotterdam woont. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige, zijn moeder en vader doof zijn en dat de moeder en vader alleen Oostenrijkse gebarentaal kunnen gebruiken. De rechtbank concludeert dat de overdracht van de bevoegdheid in het belang van de minderjarige is, omdat de rechtbank Rotterdam sneller en efficiënter kan beslissen over verzoeken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid.

De rechtbank heeft de bevoegdheid aanvaard op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter, en gaat ervan uit dat de Oostenrijkse rechter afziet van zijn bevoegdheid. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechter M.B. van den Enden, met griffier L.M. de Witte aanwezig. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer : C/10/673525 / FA RK 24-1063
Beschikking van 24 april 2024 op grond van artikel 12 Brussel II-ter
in de zaak van:
BEZIRKSGERICHT LIESING, hierna te noemen: de rechtbank van Liesing,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
betreffende
[minderjarige] (ook bekend als [1e voornaam minderjarige] [2e voornaam minderjarige] [achternaam minderjarige]
), geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), hierna: de minderjarige.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
1.
[moeder], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[vader], hierna: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ( [land] ).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de rechtbank van Liesing, ingekomen op 19 maart 2024.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige. De moeder en de vader hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.2.
De moeder, de vader en de minderjarige hebben de Bulgaarse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank van Liesing verzoekt de rechtbank Rotterdam de bevoegdheid ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige te aanvaarden. Ter onderbouwing stelt de rechtbank van Liesing dat de rechter in Nederland beter geschikt is het belang van de minderjarige te beoordelen, te meer omdat de minderjarige inmiddels zijn gewone verblijfplaats in Rotterdam (Nederland) heeft.
3.2.
Op grond van artikel 12 lid 1 en 2 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter) kan het gerecht dat bevoegd is te beslissen in een zaak een andere lidstaat, waarmee het kind een bijzondere band heeft en daarom beter in staat is het belang van het kind in de specifieke zaak te beoordelen, verzoeken de bevoegdheid uit te oefenen.
3.3.
Allereerst beoordeelt de rechtbank of de minderjarige een bijzondere band heeft met Nederland. De moeder heeft de minderjarige in september 2022 meegenomen naar Nederland. Volgens een recente uitdraai uit de basisregistratie personen staan de minderjarige en de moeder sinds 24 oktober 2022 ingeschreven op hetzelfde adres in Rotterdam (Nederland). Daarnaast is de moeder één van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt over de minderjarige (zij is samen met de vader belast met het ouderlijk gezag) zodat is voldaan aan de in artikel 12 lid 4 sub d Brussel II-ter genoemde omstandigheid. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minderjarige een bijzondere band heeft met Nederland.
3.4.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het aanvaarden van de bevoegdheid in het belang is van de minderjarige. Daarbij gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. De moeder, de vader en de minderjarige zijn alle drie doof.
De minderjarige draagt cochleaire implantaten en de moeder en de vader kunnen alleen communiceren in Oostenrijkse gebarentaal. Zij woonden tot september 2022 allen in Oostenrijk. Nadat de moeder in september 2022 met de minderjarige naar Nederland is vertrokken, heeft de vader op 27 september 2022 bij de rechtbank van Liesing een verzoekschrift ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980. Vervolgens heeft de vader op 14 februari 2023 een verzoekschrift tot teruggeleiding van de minderjarige ingediend bij de bevoegde rechtbank, te weten de rechtbank Den Haag (Nederland). Tijdens de mondelinge behandeling van dit verzoekschrift op 1 maart 2023 zijn de moeder en de vader verwezen naar crossborder mediation. De vader heeft zijn verzoek bij de rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 – om financiële redenen – ingetrokken. In het kader van de crossborder mediation heeft de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) een hereniging tussen de minderjarige en de vader begeleid.
Op 10 maart 2023 heeft vader een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank van Liesing met verzoeken over een (voorlopige) contactregeling en het ouderlijk gezag. In dat kader heeft de rechtbank van Liesing, bij beschikking van 2 mei 2023, de raad verzocht te onderzoeken of er maatregelen genomen moeten worden ter bescherming van de minderjarige. In zijn rapport van 13 oktober 2023 heeft de raad geen zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige maakt volgens de raad een verzorgde indruk en de moeder wordt ondersteund door haar moeder en zus, die Nederlands spreken. De minderjarige heeft een ziektekostenverzekering in Nederland en hij staat in contact met verschillende instellingen zoals kinderartsen van het Erasmus Medisch Centrum, het cochleair implantatieteam in het Sophia Kinderziekenhuis, het Centrum voor Jeugd en Gezin en ambulante gezinsbegeleiding door Auris. Volgens de raad is er sinds maart 2023 geen contact meer geweest tussen de moeder en de vader.
De vader heeft de rechtbank van Liesing op 28 november 2023 te kennen gegeven dat de moeder de woning voor onbepaalde tijd heeft verlaten en de minderjarige heeft achtergelaten bij oma (moederszijde) in Rotterdam.
De rechtbank van Liesing kan de juistheid van deze stelling niet vaststellen zonder verder onderzoek. Op 8 januari 2024 heeft de vader de rechtbank van Liesing laten weten dat hij zich zorgen maakt over het welzijn van de minderjarige bij grootouders (moederszijde). De rechtbank van Liesing heeft het verzoekschrift van vader van 8 januari 2024 op grond van artikel 80 Brussel II-ter doorgestuurd naar het federale ministerie van Justitie voor een mogelijk onderzoek of er maatregelen genomen moeten worden om de minderjarige te beschermen.
3.5.
Ondanks dat de vader nog in Oostenrijk woont, is de rechtbank alles overziend van oordeel dat de rechtbank Rotterdam beter in staat is dan de Oostenrijkse rechter om een verzoek ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige te behandelen en te beoordelen. De minderjarige woont al geruime tijd in Rotterdam. Dat maakt dat deze rechtbank betrekkelijk eenvoudig informatie kan opvragen bij instanties, waardoor sneller en efficiënter op verzoeken ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige kan worden beslist. De rechtbank acht de overdracht van de bevoegdheid daarom in het belang van de minderjarige.
Conclusie
3.6.
Deze rechtbank zal, in het belang van de minderjarige, de bevoegdheid aanvaarden op grond van artikel 12 Brussel II-ter.
3.7.
De rechtbank gaat ervan uit dat deze beslissing meebrengt dat de Oostenrijkse rechter afziet van het uitoefenen van de bevoegdheid (artikel 12 lid 2 Brussel II-ter).
3.8.
Met het aanvaarden van de bevoegdheid wordt niet de al in Oostenrijk aanhangige procedure overgedragen. Dit betekent dat er in Nederland bij deze rechtbank een (nieuw) verzoekschrift moet worden ingediend.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
aanvaardt de bevoegdheid overeenkomstig artikel 12 Brussel II-ter ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige
[minderjarige] (ook bekend als [1e voornaam minderjarige] [2e voornaam minderjarige] [achternaam minderjarige]
), geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ).
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.M. de Witte, griffier, op 24 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.