ECLI:NL:RBROT:2024:6565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
10/078275-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak cocaïne en bewezenverklaring vuurwapenbezit met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 maart 2024 in Rotterdam een vuurwapen, een Glock 19X, en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Dit feit werd door de verdachte erkend, waardoor de rechtbank dit zonder nadere motivering bewezen verklaarde. De verdachte werd echter vrijgesproken van de beschuldiging van het aanwezig hebben van cocaïne, omdat de rechtbank en de officier van justitie van mening waren dat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 180 dagen geëist, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk. De rechtbank motiveerde de straf op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad en zorgen van de reclassering over zijn psychosociaal functioneren. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies, om de kans op recidive te verkleinen.

De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd, rekening houdend met de ernst van het feit en de noodzaak van begeleiding door de reclassering. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/078275-24
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komen de verdenkingen erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een vuurwapen, munitie en twee losse patroonmagazijnen (feit 1) en het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne (feit 2).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Eck heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, met uitzondering van de ten laste gelegde patroonmagazijnen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) in het over de verdachte opgemaakte rapport van 6 juni 2024, met uit zondering van het meewerken aan schuldhulpverlening.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feit 2)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 1)
De verdachte heeft bekend dat hij een vuurwapen, met munitie voorhanden heeft gehad. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de ten laste gelegde patroonmagazijnen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 5 maart 2024, te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 19X, kaliber 9 mm en munitie in de zin van artikel 1, onder 4° van die wet, te weten kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte had een pistool met bijbehorende munitie in zijn slaapkamer. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie levert in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit daarvan gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Dat zou in dit geval niet ondenkbaar zijn geweest. De verdachte had het pistool immers aangeschaft ter bescherming. Vuurwapengeweld leidt regelmatig tot ernstige slachtoffers. Zowel het gebruik als het voorhanden hebben van een wapen brengt gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte door de kantonrechter eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie ten aanzien van een steekwapen. Dit werkt enigszins strafverhogend mee.
7.3.2.
Rapportages
De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 juni 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Er bestaan bij de reclassering zorgen omtrent de relatie met het gezin, de huisvesting en het sociale netwerk van de verdachte. De verdachte beschikt daarnaast niet over een dagbesteding. Hoewel er geen gedegen inschatting kan worden gemaakt van de criminogene factoren, kan het psychosociaal functioneren van de verdachte als delictgerelateerd worden beschouwd, aangezien hij heeft verklaard uit angst te hebben gehandeld. Gelet hierop adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering (I), gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (II), dagbesteding (III) en meewerken aan schuldhulpverlening (IV).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding gelet op de ernst van het feit.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet, anders dan door de reclassering is geadviseerd, mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting, geen aanleiding om het meewerken aan schuldhulpverlening ook op te leggen als een bijzondere voorwaarde.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 35 (vijfendertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa (+) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Diekman, voorzitter,
mr. A. Hello en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.R. de Graaf en E.P. de Jong, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 5 maart 2024, te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, in de
vorm van een pistool van het merk Glock, model 19X, kaliber 9 mm
en/of
munitie in de zin van artikel 1, onder 4° van die wet, te weten kogelpatronen van het
kaliber 9 mm,
en / of
onderdelen van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2 lid
1, categorie III, onder 1 van die wet, te weten twee losse patroonmagazijnen, zijnde
onderdelen/hulpstukken die specifiek bestemd zijn en/of van wezenlijke aard zijn,
voor een pistool van het merk: Glock, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
2
hij, op of omstreeks 5 maart 2024, te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 2,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.