Uitspraak
RECHTBANK Rotterdam
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 14 september 2023, met de producties 1-5;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met de producties 1-7;
- de oproepingsbrieven en de zittingsagenda van de rechtbank;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 21 mei 2024, tevens van repliek in conventie met eiswijziging, met de producties 6-14;
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2024, waarbij het al dan niet nog indienen van een conclusie van dupliek is besproken, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen die mr. M.J.P. Peters, behandelend advocate voor [gedaagden], op de zitting heeft overgelegd.
2.De feiten
Op 3 november 2020 zijn pandrechten ten behoeve van Debitroom gevestigd op de vorderingen en roerende zaken van [naam bedrijf]. Aanvankelijk was de kredietlimiet bepaald op € 150.000 (of volgens mededeling van Debitroom op de zitting; € 200.000), waarbij geen andere / nadere zekerheden zijn bedongen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
al hetgeen Schuldeiser van Contractant te vorderen heeft of zal krijgen uit hoofde van de in de considerans genoemde Raamovereenkomst”.
Gelet op deze verwijzing en genoemde toevoeging ziet de rechtbank in de tekst van artikel 1 geen aanknoping voor de juistheid van genoemde stelling van Debitroom, behoudens voor zover het zou gaan om de in artikel 7:856 BW genoemde rente en kosten. Ook anderszins zijn geen concrete feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die steun bieden voor het standpunt van Debitroom waarin door de hoofdschuldenaar als kredietnemer verschuldigd geworden rente en kosten bovenop het maximum van de borgstelling zouden komen.
Dit betekent dat die contractueel bijkomende rente en kosten zijn begrepen in de maximering van de borgstellingen tot € 500.000.
De proceskosten van Debitroom worden begroot op in totaal € 18.228,59, welk bedrag bestaat uit: