ECLI:NL:RBROT:2024:6533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
C/10/669678 / HA ZA 23-1043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van borgen in kredietovereenkomst en de gevolgen van borgtocht

In deze zaak vorderde de Stichting Debitroom, een platform voor zakelijke kredietverlening, betaling van een bedrag van € 500.000 van drie borgen, die zich hadden borg gesteld voor een krediet dat was verstrekt aan een failliete onderneming. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de borgen hoofdelijk aansprakelijk waren voor het kredietbedrag, dat was gemaximeerd tot € 500.000 per persoon. De rechtbank stelde vast dat de borgen niet meer konden worden aangesproken voor bedragen boven dit maximum, ondanks dat het openstaande kredietsaldo hoger was. De rechtbank oordeelde dat de borgen recht hadden op een opschortende tijdsbepaling van vier maanden om aan hun betalingsverplichting te voldoen, om executie van hun woningen te voorkomen. De vordering van Debitroom werd toegewezen tot het bedrag van € 500.000, met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, terwijl de reconventionele vordering van de borgen werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan Debitroom, met compensatie voor de kosten in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/669678 / HA ZA 23-1043
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
STICHTING DEBITROOM,
gevestigd te Nieuwkuijk,
eisende partij,
hierna te noemen: Debitroom,
advocaat: mr. J.K. den Haan,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
allen wonende te Barendrecht,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 september 2023, met de producties 1-5;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met de producties 1-7;
  • de oproepingsbrieven en de zittingsagenda van de rechtbank;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 21 mei 2024, tevens van repliek in conventie met eiswijziging, met de producties 6-14;
  • de mondelinge behandeling van 21 mei 2024, waarbij het al dan niet nog indienen van een conclusie van dupliek is besproken, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen die mr. M.J.P. Peters, behandelend advocate voor [gedaagden], op de zitting heeft overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Debitroom presenteert zich als een platform voor zakelijke kredietverlening. [gedaagden] zijn (middellijk) bestuurders en aandeelhouders van [naam bedrijf] (hierna ook: [naam bedrijf]), een bedrijf dat zonnepanelen verkocht en installeerde.
2.2.
Debitroom heeft krediet verstrekt aan [naam bedrijf] waarvan de hoogte is gerelateerd aan een aantal factoren, waaronder de uitstaande verkoopfacturen. Op 28 oktober 2020 hebben Debitroom en [naam bedrijf] een kredietovereenkomst gesloten, aangeduid als raamovereenkomst.
Op 3 november 2020 zijn pandrechten ten behoeve van Debitroom gevestigd op de vorderingen en roerende zaken van [naam bedrijf]. Aanvankelijk was de kredietlimiet bepaald op € 150.000 (of volgens mededeling van Debitroom op de zitting; € 200.000), waarbij geen andere / nadere zekerheden zijn bedongen.
2.3.
De kredietlimiet is in februari 2022 verhoogd tot € 500.000. Op verzoek van Debitroom hebben [gedaagden] zich toen borg gesteld. Daarvoor heeft Debitroom drie afzonderlijke, gelijkluidende overeenkomsten van borgtocht opgesteld. Deze zijn op 23 respectievelijk 25 februari 2022 ondertekend door (ieder van) [gedaagden]. Het gaat om drie borgstellingen voor maximaal € 500.000.
2.4.
Tot eind juli 2022 heeft [naam bedrijf] de facturen van Debitroom voor de kredietverstrekking steeds voldaan. Op 24 januari 2023 is [naam bedrijf] gefailleerd.
Namens Debitroom zijn [gedaagden] bij brieven van 31 mei 2023 aangesproken op grond van de borgstellingen en is ieder van hen een termijn van zeven dagen gesteld voor voldoening van € 500.000.
2.5.
Bij verzoekschrift van 15 augustus 2023 heeft Debitroom verlof gevraagd voor beslaglegging op de woningen van [gedaagden]. Verlof is verleend voor beslaglegging op de hen toekomende delen van de woningen, voor een bedrag van (ieder) € 500.000, waarna Debitroom de conservatoire beslagen heeft laten leggen.
2.6.
Op 15 augustus 2023 was het openstaande kredietsaldo € 781.307,32, bestaande uit kredietbedragen en een rentecomponent voor de eerste 90 dagen na verstrekking van het desbetreffende kredietbedrag. De rente die in vervolg daarop door Debitroom is berekend tot genoemde datum beloopt een bedrag van € 100.485,41. Verder heeft Debitroom aanspraak gemaakt op een contractuele boete van € 117.196,10.
Debitroom laat op het totaalbedrag een bedrag van € 24.837 in mindering strekken wegens geïncasseerde verpande vorderingen.
2.7.
Op 10 augustus 2023 heeft [naam 1] van Debitroom aan [gedaagden] bericht:
“N.a.v. van het faillissement van [naam bedrijf] en de afgegeven zekerheden privé, zijn onze advocaten aan de slag gegaan om de zekerheden in te winnen.
Alle 3 de DGA's hebben gezamenlijk een priveborgstelling afgegeven van EUR 500.000, waarvoor jullie privéwoning als onderpand dient. (…)
Wij kennen een financiële adviseur die op basis van no-cure no pay, met jullie kan kijken hoe jullie gezamenlijk de borgstelling privé kunnen inlossen zonder dat jullie huis hiervoor verkocht hoeft te worden. (…)”.
2.8.
In een e-mail van 4 januari 2024 van de advocaat van Debitroom aan de advocate van [gedaagden] staat:
“Naar aanleiding van ons telefonisch overleg van zojuist dacht ik nog even na. Ik begreep van u dat twee van uw drie cliënten hun aandeel in de vordering van cliënte thans al kunnen betalen. U sprak daarbij over € 366.000 en € 166.000,-. Dat maakt echter € 532.000,- en niet € 781.000,- wat de hoofdsom is in deze kwestie. De vraag is dan ook even wat uw cliënten precies in gedachten hebben. Ik begreep eerder dat uw cliënten rechtstreeks met cliënte hebben gesproken. Wellicht is daar iets afgesproken waarvan ik geen weet heb. Ik verneem het graag van u. (…)”.
2.9.
Op 9 januari 2024 heeft gedaagde [gedaagde 3] per e-mail aan [naam 1] van Debitroom bericht:
“ik heb een vraag aan jou, op welk bedrag rekenen jullie als Debitroom, van ons
ik heb toen met [naam 2] gesproken en hij had het over totaal 450k in mijn beleving is het totaal 500k,
hoor graag zo spoedig mogelijk van jou,
mij voorkeur gaat natuurlijk naar de 450k
als ik het juiste bedrag weet kunnen we zo spoedig mogelijk afronden.”.
2.10.
Bij e-mail van 10 januari 2024 heeft [naam 1] van Debitroom aan [gedaagden] en hun advocate bericht:
“Wij gaan uit van EUR 500k, conform de getekende privé borgstellingen. Weet eerlijk gezegd niet waar de inschatting van [naam 2] vandaan komt.
Hebben jullie concreet al een plan hoe dit gefinancierd zal gaan worden op korte termijn? ik hoor graag van jullie.”.
2.11.
Op 12 januari 2024 heeft gedaagde [gedaagde 3] per e-mail aan [naam 1] van Debitroom bericht:
“in reactie op jouw mail willen wij Debitroom het volgende concrete voorstel doen.
[gedaagde 2] betaling van € 166.666,— op een nader te bepalen datum max 4 weken na acceptatie voorstel[gedaagde 3] betaling van € 166.666,— op een nader te bepalen datum max 4 weken na acceptatie voorstel[gedaagde 1] verwijdering beslaglegging zodat hij ook de financiën kan regelen voor zijn deel van € 166.666,—.
zowel gertjan als ik zijn bereid om de beslaglegging op onze woning te laten zitten totdat peter het geregeld heeft, verwachte tijd die peter nodig heeft is 2 maanden,
op deze manier hebben jullie van ons het geld en eventueel de zekerheid op de totale betaling van de 500kuiteraard gaan wij ervan uit dat op moment dat peter de betaling gedaan heeft de beslaglegging bij ons verwijderd wordt en alles tegen finale kwijting gebeurt.”
2.12.
Bij e-mail van 12 januari 2024 heeft [naam 1] van Debitroom aan [gedaagden] en hun advocate bericht:
“Dank voor je email en voorstel. Begrijp ik uit onderstaande email dat [gedaagde 2] en jijzelf de financiering van EUR 166.666 inmiddels geregeld hebben en hebben jullie hiervan onderliggende stukken?
Wat ik dan zou willen voorstellen is dat jullie het bedrag aflossen en dan kunnen wij de beslaglegging bij [gedaagde 1] er afhalen. Nadat zijn herfinanciering rond is, halen wij het beslag bij jullie eraf.(…)”
2.13.
In een e-mail van 5 maart 2024 van de advocaat van Debitroom aan de advocate van [gedaagden] staat:
“(…) Van overeenstemming over een regeling waarbij er, tegen betaling van € 500.000,- finale kwijting zou warden verleend door cliente is dan ook geen sprake.
Zulks volgt ook al uit mijn e-mailbericht d.d. 4 januari jl. aan u, waarin ik heb aangegeven dat mij van een regeling waarbij deze kwestie met een deelbetaling zou worden afgedaan niets bekend was. (…)”.

3.Het geschil

in conventie:
3.1.
Debitroom vordert, na eiswijziging: “gedaagden bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op basis van hoofdelijkheid:
1. te veroordelen om de schuld van de vennootschap [naam bedrijf], exclusief de rente per 15 augustus 2023, te weten een bedrag ter grootte van € 781.307,32 aan Debitroom te voldoen, met aftrek van de door Debitroom geïncasseerde debiteuren van de vennootschap, te weten een bedrag ter grootte van € 24.837,--;
2. te veroordelen om de contractuele rente vanaf de vervaldatum van de betreffende leningdelen tot 15 augustus 2023, te weten een bedrag ter grootte van € 100.485,41, aan Debitroom te voldoen;
3. te veroordelen om, primair, de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 7:119 BW over de vordering van Debitroom, zoals bedoeld onder 1 en 2., aan Debitroom te voldoen, te rekenen vanaf 15 augustus 2023 tot de datum van algehele voldoening;
4. te veroordelen om de contractuele boete op basis van artikel 4 lid 3 van de toepasselijke algemene voorwaarden, te weten een bedrag ter grootte van € 117.196,10, aan Debitroom te voldoen;
5. te veroordelen om de buitengerechtelijke incassokosten, te weten een bedrag ter grootte van € 5.681,51, aan Debitroom te voldoen;
6. te veroordelen om de kosten van het namens Debitroom gelegde conservatoir beslag onroerende zaken, te weten € 2.353,74, aan Debitroom te voldoen;
7. te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief de nakosten, een bedrag voor kosten voor salaris van de advocaat van Debitroom daarin begrepen;
het bovenstaande onder de nummers 1 tot en met 7 met beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid van elk van gedaagden tot een bedrag ter grootte van € 500.000,-- per persoon.”
3.2. ‘
[gedaagden]. concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van Debitroom in de kosten van de procedure.
in (voorwaardelijke) reconventie:
3.3.
In reconventie vorderen [gedaagden] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
“te bepalen dat gedaagden op grond van artikel 6:60 BW zijn bevrijd van hun
verbintenissen uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst voor zover Debitroom het
aanbod als verwoord in productie 7 niet binnen drie maanden na het te dezen te wijzen
vonnis heeft aanvaard”,
en daarbij Debitroom te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.
Debitroom concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure, met inbegrip van nasalaris.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie:
4.1.
Debitroom legt aan haar (hoofd)vordering ten grondslag dat [gedaagden] op grond van de overeenkomsten van borgtocht een hoofdelijke verplichting hebben tot betaling van het bedrag dat de hoofdschuldenaar, [naam bedrijf], aan Debitroom is verschuldigd op grond van de kredietovereenkomst. Dit bedrag is in hoofdsom € 781.307,32, (bij eiswijziging) vermeerderd met (contractuele) rente en boete tot in totaal (volgens productie 11 van Debitroom) € 999.398.
De kern van het verweer van [gedaagden] is dat de borgstellingen voor elk van hen zijn gemaximeerd tot het kredietmaximum van € 500.000, zodat zij samen in totaal dat bedrag zijn verschuldigd. [gedaagden] betwisten niet dat de hoofdschuldenaar (tenminste) dit bedrag is verschuldigd aan Debitroom. Op de zitting hebben beide partijen bevestigd dat zelfs een optimale uitwinning van de aan de kredietverstrekking verbonden zekerheden niet tot een lagere schuld in hoofdsom zal leiden dan € 500.000.
Deze standpunten over de reikwijdte van de borgstellingen beoordeelt de rechtbank als volgt.
de schriftelijke overeenkomsten van borgtocht
4.2.
De borgtochten zijn vastgelegd in schriftelijke overeenkomsten, zonder begeleidende brieven of iets dergelijks. De teksten van de afzonderlijke schriftelijke overeenkomsten zijn voor elk van gedaagden identiek en houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Nemen in aanmerking:
Schuldeiser heeft een raamovereenkomst MKB gesloten met [naam bedrijf] (de "Contractant"), ondertekend op 28-10-2020 (de "Raamovereenkomst").
Uit hoofde van de Raamovereenkomst heeft Schuldeiser aan Contractant een krediet verstrekt tot maximaal een bedrag van € 500.000.
Borg is bereid ter zake van de uit hoofde van de Raamovereenkomst verschuldigde bedragen borg te staan, mede nu deze ook in het belang van de Borg zijn, aangezien de Borg (enig) aandeelhouder/statutair bestuurder is van Contractant en uit dien hoofde gebaat is bij de kredietverschaffing aan de Contractant.
Alle partijen geven akkoord om deze overeenkomst rechtsgeldig digitaal te ondertekenen.
Komen het volgende overeen:
1 De Borg verbindt zich bij deze jegens Schuldeiser, hoofdelijk als borg voor de Contractant, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Schuldeiser van Contractant te vorderen heeft of zal krijgen uit hoofde van de in de considerans genoemde Raamovereenkomst, een en ander tot een maximumbedrag van vijfhonderdduizend euro te vermeerderen met wettelijke renten en kosten overeenkomstig artikel 7:856 BW, alsmede te vermeerderen met
eventuele andere kosten tot maximaal € 500.000.”
4.3.
Voor het bepalen van de juridische gevolgen van de borgstellingen is de tekst van de overeenkomsten van groot belang, maar naast de bewoordingen van de overeenkomsten van borgtocht zijn het doel en de aard daarvan en de overige feiten en omstandigheden relevant. Daarbij wordt de betekenis van de contractuele bepalingen bepaald door de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en door hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
hoofdelijkheid?
4.4.
Op grond van artikel 6:6 BW zijn borgen niet ieder voor gelijke delen maar hoofdelijk verbonden indien dit uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit.
De tekst van de overeenkomsten bevat geen uitdrukkelijke aanknopingspunten om te bepalen of hier hoofdelijkheid van de borgen is beoogd. In haar processtukken heeft Debitroom steeds gesteld dat uit de overeenkomst blijkt dat de borgtochten gelden voor € 500.000 “per persoon”. De rechtbank stelt vast dat “per persoon” niet in de tekst van de overeenkomsten is opgenomen, zoals besproken op de zitting en toen door Debitroom bevestigd. Zij heeft met haar stellingen willen benadrukken dat is overeengekomen dat elk van de gedaagden zich borg heeft gesteld voor € 500.000 en dat daarbij past dat in de overeenkomst niet is opgenomen dat het gaat om een gezamenlijke aansprakelijkheid tot dat bedrag.
De tekst van de overeenkomsten verwijst ook niet naar het (mogelijke) bestaan van medeborgen en bepaalt (dus) ook niet dat als er meer borgen zijn, de borgen hoofdelijk zijn verbonden. De bijzin ‘hoofdelijk als borg voor de Contractant’ ziet alleen op de relatie tussen [naam bedrijf] en de desbetreffende borg.
De omstandigheid dat sprake is van drie (nagenoeg) gelijktijdige overeenkomsten van borgtocht voor het krediet van [naam bedrijf] van maximaal € 500.000, waarbij een aanduiding als “gezamenlijk” of iets van die strekking ontbreekt, is evenwel naar het oordeel van de rechtbank een zwaarwegende indicatie dat hoofdelijkheid is beoogd in plaats van aansprakelijkheid voor gelijke delen. Dat past bovendien bij het doel van de borgstellingen voor Debitroom, te weten het verkrijgen van financiële zekerheid voor de terugbetaling van het aan [naam bedrijf] verstrekte kredietbedrag.
Dat ook [gedaagden] daarvan uitgingen valt af te leiden uit hun stellingen dat sprake is van in samenhang te beschouwen overeenkomsten en dat volgens [naam 1] van Debitroom de borgstellingen ‘in drievoud’ moesten worden ondertekend omdat ‘als de één geen verhaal zou bieden voor het bedrag van € 500.000 het bij de ander kon worden gehaald’.
Bij de samenhangende overeenkomsten van borgstelling voor ieder maximaal € 500.000 past daarom de uitleg dat sprake is van hoofdelijkheid.
Tegen deze achtergrond hebben [gedaagden] de gemotiveerde stelling van Debitroom dat sprake is van hoofdelijkheid, niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist. Niet toereikend is de (enkele) stelling dat de aanspraak op iedere borg is beperkt tot een derde deel van € 500.000 dan wel gezamenlijk tot een maximum van € 500.000.
De rechtbank gaat om deze redenen uit van, uit rechtshandelingen voortvloeiende, hoofdelijkheid.
maximale bedrag?
4.5. ’
[gedaagden]. hebben hun verweer toegespitst op de vraag of zij aangesproken kunnen worden voor het kredietsaldo voor zover dat het bedrag van € 500.000 te boven gaat. Zij betwisten de juistheid van de benadering van Debitroom waarin elke borg afzonderlijk kan worden aangesproken tot maximaal € 500.000 totdat het openstaande kredietsaldo en de bijkomende rente en kosten zijn voldaan. [gedaagden] betwisten dat Debitroom een zekerheid van in totaal € 1.500.000 heeft op grond van de borgstellingen.
4.6. ’
[gedaagden]. hebben zich, bij gelegenheid van de kredietverhoging in februari 2022 tot € 500.000, op verzoek van Debitroom borg gesteld. Zij hebben op 23 respectievelijk 25 februari 2022 de overeenkomsten ondertekend. In die overeenkomsten is in de aanhef (“nemen in aanmerking”) woordelijk tot uitdrukking gebracht dat het hier gaat om een krediet van maximaal € 500.000 (rente en kosten hier in het midden latend).
Aldus hebben de drie borgen zich verbonden ten aanzien van dezelfde schuld van de hoofdschuldenaar zoals die op dat moment bestond of kon oplopen tot maximaal € 500.000.
Dit wordt niet anders doordat in artikel 1 (ook) wordt gesproken van “
al hetgeen Schuldeiser van Contractant te vorderen heeft of zal krijgen uit hoofde van de in de considerans genoemde Raamovereenkomst”.
Dit doet immers geen afbreuk aan de maximering van de borgstelling, die overeenstemt met het kredietmaximum van € 500.000.
Debitroom heeft ook niets gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij van de borgen heeft verlangd en/of hen heeft gevraagd de borgstellingen te verhogen, noch dat de borgen daarmee uitdrukkelijk (mondeling) of stilzwijgend zouden hebben ingestemd.
Indien Debitroom dit anders had willen regelen, maar om welke reden of door welke omstandigheid dan ook niet heeft gedaan, blijft dit voor haar risico en rekening. Dit geldt zeker nu zij de – professionele – opsteller van de overeenkomsten van borgtocht is, en een discussie over mogelijke onduidelijkheden om die reden in beginsel in haar nadeel dient uit te pakken. Daaraan doet niet af dat gedaagden als professionals zijn opgetreden, in die zin dat zij niet als particuliere borgen in de zin van artikel 7:857 BW zijn aan te merken.
4.7.
Bovendien, bezien vanuit [gedaagden], is het in de feitelijke situatie van de verhoging van het krediet tot € 500.000 een redelijke verwachting geweest dat hun gezamenlijke bijdrage, tot zekerheid van terugbetaling aan Debitroom, niet meer dan € 500.000 zou zijn. Ook Debitroom zelf stelt (repliek 6) dat het best mogelijk is dat [gedaagden] er toen van uitgingen dat hun gezamenlijke aansprakelijkheid niet meer zou bedragen dan € 500.000, evenwel met de toevoeging dat dan in de overeenkomsten zou zijn bepaald dat de ‘gezamenlijke’ aansprakelijkheid tot genoemd bedrag beperkt zou blijven. Deze laatste toevoeging is al aan de orde gekomen in het kader van de vraag of er sprake is van hoofdelijkheid en heeft hier geen verdere betekenis.
4.8.
Ook in de wet is geen grondslag aan te wijzen om aan de bestaande borgstelling een groter bereik te geven dan het bedrag waar het om ging op het moment van het aangaan van de borgtocht.
4.9.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de drie borgen een verplichting op zich hebben genomen die ziet op dezelfde kredietschuld ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van borgtocht, te weten een kredietbedrag van maximaal € 500.000. Dit is een hoofdelijke verplichting, wat betekent dat Debitroom ieder van hen kan aanspreken voor de betaling van dat gehele bedrag en dat indien en voor zover een borg betaalt, de anderen zullen zijn bevrijd. In zoverre is de vordering van Debitroom toewijsbaar. Er is geen rechtsgrond voor aansprakelijkheid voor de kredietschuld voor zover die nadien hoger is geworden dan het maximum van € 500.000. Voor zover de vordering daarop ziet, is zij niet toewijsbaar.
contractuele rente, kosten en boete
4.10.
Wat betreft de stelling van Debitroom dat het bedrag van de borgtocht ‘exclusief kosten en rente per borg’ is, stelt de rechtbank het volgende voorop.
De tekst van artikel 1 van de borgstellingen heeft door de verwijzing naar artikel 7:856 BW specifiek betrekking op de (wettelijke) rente die de borg is verschuldigd vanaf (in beginsel) het moment dat hijzelf in verzuim is, en op de kosten van rechtsvervolging van de hoofdschuldenaar. Vervolgens is daaraan in artikel 1 toegevoegd ‘alsmede te vermeerderen met eventuele andere kosten tot maximaal € 500.000’.
Gelet op deze verwijzing en genoemde toevoeging ziet de rechtbank in de tekst van artikel 1 geen aanknoping voor de juistheid van genoemde stelling van Debitroom, behoudens voor zover het zou gaan om de in artikel 7:856 BW genoemde rente en kosten. Ook anderszins zijn geen concrete feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die steun bieden voor het standpunt van Debitroom waarin door de hoofdschuldenaar als kredietnemer verschuldigd geworden rente en kosten bovenop het maximum van de borgstelling zouden komen.
Dit betekent dat die contractueel bijkomende rente en kosten zijn begrepen in de maximering van de borgstellingen tot € 500.000.
Voor toewijzing van de vordering tot betaling van een bedrag ter hoogte van de door de hoofdschuldenaar (volgens Debitroom) verschuldigde boete bestaat om dezelfde redenen geen grondslag.
nadere conclusie?4.11. Geen aanleiding bestaat [gedaagden] nog in de gelegenheid te stellen een conclusie van dupliek in conventie in te dienen. Deze zou slechts betrekking hebben op aspecten van het debat waarop zij in het gelijk zijn gesteld en op onderdelen waaraan de rechtbank nu niet meer toekomt vanwege de maximering tot € 500.000.
conclusie voor de hoofdvordering
4.12.
De vordering zal, met inachtneming van wat hierna wordt overwogen naar aanleiding van de tegenvordering van [gedaagden], worden toegewezen tot een bedrag van € 500.000, als (onbestreden) gevorderd uitvoerbaar bij voorraad.
wettelijke rente
4.13.
De onder 3 van het petitum gevorderde (wettelijke) rente is, als gevorderd, toewijsbaar vanaf 15 augustus 2023. Deze rentecomponent valt onder de rente zoals bedoeld in artikel 7:856 BW. Debitroom heeft [gedaagden] bij brief van 31 mei 2023 tot betaling van € 500.000 gesommeerd, met een betaaltermijn van 7 dagen.
Een borgstelling kan niet worden beschouwd als handelsovereenkomst, zodat niet de wettelijke handelsrente maar de gewone wettelijke rente toewijsbaar is. De prestaties op grond van een overeenkomst van borgtocht houden niet primair in een geven of doen als bedoeld in artikel 6:119a BW.
buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
Debitroom vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 5.681,51 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 4.275 bij € 500.000 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 4.275 toe.
de tegenvordering van [gedaagden]
4.15.
De vordering in reconventie is voorwaardelijk ingesteld, namelijk – zo begrijpt de rechtbank – voor het geval de vorderingen van Debitroom niet (geheel) worden afgewezen. Aan die voorwaarde is voldaan, zodat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de met de conventie verweven tegenvordering en het daarin besloten liggende verweer tegen onverkorte toewijzing van de vordering van Debitroom.
4.16. ’
[gedaagden]. hebben zich, onder verwijzing naar de producties 6 en 7 bij conclusie van antwoord, beroepen op het overleg dat zij met name van 9 tot en met 12 januari 2024 met Debitroom hebben gevoerd. Zij stellen dat daarin een behoorlijk aanbod is vervat tot nakoming ter zake van een bedrag van in totaal € 500.000, dat door Debitroom (‘aanvankelijk’) is aanvaard, welke nadere afspraak zij echter niet heeft willen uitvoeren. Debitroom heeft onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de borgen. Bovendien is Debitroom – nog steeds volgens [gedaagden] – door de weigering van dit behoorlijke aanbod in schuldeisersverzuim geraakt in de zin van artikel 6:58 BW. Daarom vorderen [gedaagden] met een beroep op artikel 6:60 BW in reconventie dat de rechtbank hen van de verbintenissen zal bevrijden indien Debitroom het aanbod – dat gestand wordt gedaan – niet binnen drie maanden na het vonnis zal hebben aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door [gedaagden] gedane aanbod om door middel van herfinancieringen bij derden het bedrag van € 500.000 te voldoen, niet aan te merken als een zodanig aanbod dat verwerping daarvan tot het (verstrekkende) gevolg van crediteursverzuim heeft geleid. Dat komt (al) doordat het aanbod weliswaar een directe betaling inhoudt van tweemaal € 166.666, maar voor de derde betaling van eenzelfde bedrag de financiering nog niet rond was. Bovendien bleek Debitroom zich op het standpunt te stellen dat een hoger bedrag dan € 500.000 was verschuldigd.
Hieruit volgt dat geen sprake was van crediteursverzuim en dat de reconventionele vordering niet toewijsbaar is. Ook volgt de rechtbank [gedaagden] niet in hun stelling dat vanwege schuldeisersverzuim de borgen van hun kant niet in verzuim zijn geraakt en Debitroom daarom geen nakoming (betaling) kan vorderen.
In het onderlinge contact tussen partijen hield het aanbod echter wel een redelijk aanbod in, wat ook blijkt uit de positieve reactie daarop namens Debitroom zelf, in het bijzonder in de e-mail van 12 januari 2024 van [naam 1] namens Debitroom. Uit de correspondentie tussen de advocaten van partijen bleek evenwel dat het standpunt werd gehandhaafd dat Debitroom aanspraak maakte op betaling door de borgen van (toen) € 781.000, waarbij de bereidheid is uitgesproken tegen betaling van € 500.000 de beslagen op de woningen op te heffen, maar niet tegen finale kwijting.
Ingevolge de redelijkheid en billijkheid die in de verhouding tussen Debitroom als schuldeiseres en [gedaagden] als borgen van toepassing zijn, dient Debitroom rekening te houden met gerechtvaardigde belangen van de borgen. Die belangen bestaan hier uit het voorkomen van executie van de beslagen op de woningen van de borgen, zodat deze niet hoeven te worden verkocht.
Nu in deze procedure is vastgesteld dat voor de aanspraak van Debitroom op de borgen tot een bedrag van € 781.000 geen grondslag bestaat voor zover een bedrag € 500.000 te boven gaande, oordeelt de rechtbank dat Debitroom nu op het aanbod dient in te gaan en daaraan naar redelijkheid uitvoering dient te geven.
De rechtbank zal, om daarvoor ruimte te bieden, aan de veroordeling in conventie een (opschortende) tijdsbepaling verbinden, die ertoe strekt dat de borgen de gelegenheid hebben om overeenkomstig het gedane voorstel gezamenlijk in totaal een bedrag van € 500.000 te voldoen, voor welk bedrag verlof tot beslagleggingen is verleend met inbegrip van rente en kosten.
De vaststelling in dit vonnis dat de verplichtingen uit hoofde van de borgstellingen niet verder reiken dan dit bedrag heeft daarbij de betekenis dat de borgen niet voor de rest van de schuld van [naam bedrijf] kunnen worden aangesproken door Debitroom, wat volgens [gedaagden] van belang kan zijn voor de mogelijkheid van financiering van de door hen te betalen bedragen.
Als tijdsbepaling zal de rechtbank een periode van vier maanden hanteren na de datum van dit vonnis, zodat tijdens en na de termijn van drie maanden voor hoger beroep gelegenheid bestaat de (financiering van de) betaling te regelen.
de proceskosten
4.17. '
[gedaagden]. zijn in conventie in overwegende mate in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten in conventie (inclusief beslagkosten en nakosten) betalen.
De proceskosten van Debitroom worden begroot op in totaal € 18.228,59, welk bedrag bestaat uit:
- griffierecht beslagrekest € 676
- verschotten beslagleggingen € 1.677,74
- kosten van dagvaarding € 129,85
- griffierecht procedure € 5.061
- salaris advocaat (inclusief rekest) € 10.506 (3 punten x € 3.502)
- nakosten (met verhoging) € 178.
4.18.
Gelet op de hiervoor genomen beslissingen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat partijen de eigen kosten van de reconventie dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Debitroom te betalen een bedrag van € 500.000;
5.2.
verbindt aan deze betalingsverplichting de opschortende tijdsbepaling van vier maanden na de datum van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Debitroom te betalen de wettelijke rente over € 500.000 met ingang van 15 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Debitroom te betalen een bedrag van € 4.275 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 18.228,59, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.8.
wijst de vordering af;
5.9.
compenseert de kosten aldus dat partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
1694/106